door Esmé Lammers
Het marktaandeel van de Nederlandse film is de afgelopen drie jaar zorgwekkend laag en filmmakers geven aan dat ze onvoldoende kwaliteit kunnen leveren.
Redenen genoeg voor minister Van Engelshoven om in haar Uitgangspuntenbrief voor cultuurbeleid 2021-2024 de kwaliteit van de Nederlandse film prioriteit te geven, met meer ruimte voor autonomie en een eerlijke beloning zodat er audiovisuele producties kunnen ontstaan met een sterke signatuur (zie ook artikel).
Tijdens de hoorzitting op 20 juni in de Tweede Kamer gaf scheidend directeur van het Filmfonds, Doreen Boonekamp, haar reactie op deze uitgangspunten. Door de cruciale rol die het fonds speelt in de filmsector is het interessant om te weten welke maatregelen ze in gedachten heeft voor het verwezenlijken van de prioriteiten.
Boonekamp : Situatie in de filmsector is nijpend
Al snel werd echter duidelijk dat Boonekamp de vraagstukken rond kwaliteit en de rol van filmmakers links zou laten liggen. In vogelvlucht stipte ze enkele positieve uitgangspunten aan als opmaat naar een eigen koers voor filmbeleid.
“Maar als u me vraagt of dit afdoende is om de positie van de onafhankelijke filmsector te versterken, dan is het antwoord: Nee!”
Boonekamp luidde de noodklok. Dit was op zichzelf tamelijk opmerkelijk. Het fonds schetst normaal gesproken een rooskleurig beeld van de filmsector en nu noemde ze de situatie in de filmsector opeens nijpend. Waarschijnlijk om haar pleidooi kracht bij te zetten voor heffingen bij eindexploitanten; een onderwerp waar de minister zelf overigens pas in een later stadium op terug wil komen.
Disbalans in verdeling ‘filmkoek’
Boonekamp betoogde:
“De situatie is bekend. Inkomsten uit exploitatie verschuiven steeds verder naar het eind van de keten waar internationale spelers domineren. Op hun beurt investeren zij nauwelijks in nieuwe Nederlandse films en series.”
Dit klopt. Eindexploitanten incasseren het grootste deel van filmopbrengsten waarna er met name voor de producenten – en de van hen afhankelijke partijen met een winstverdelingsafspraak – zoals private-investeerders en filmmakers – nauwelijks iets overblijft. Zie bijgaand schema.
Voorbeeld verdeling ‘Filmkoek Nederlandse bioscoopfilm’
- Bioscoop 51%
- Distributeurs 31%
- Producent (incl. revolverende middelen) 9%,
- Regisseur 0,57%
- Scenarioschrijver 0,47%.
- NB resterende 7% onduidelijk
Filmbudgetten onder druk door disbalans in verdeling?
De fondsdirecteur vervolgde het betoog met een redenatie die voor mij wat onnavolgbaar was:
“Het gevolg is dat inkomsten en investeringen van salesagents, filmdistributeurs en omroepen in hoog tempo teruglopen. Dit zet niet alleen de budgetten onder druk maar ook de werkpraktijk van scenaristen, regisseurs, producenten, cast, crew en filmbedrijven.”
Even kijken, wat wordt er nu precies gezegd? Omdat er een disbalans is in de verdeling van opbrengsten lopen de inkomsten van distributeurs (de belangrijkste financiers van films) terug en ontstaat er een druk op filmbudgetten? Dat begrijp ik niet helemaal. De distributeur heeft na de bioscoop toch een fors aandeel in de opbrengsten? Staan filmbudgetten niet gewoon onder druk omdat er geen marktfinanciering te vinden is? En dus niet zozeer vanwege een disbalans in de verdeling van opbrengsten. Dit is natuurlijk niet bevorderlijk voor – met name – het verdienvermogen van producenten en filmmakers en de koek moet zeker beter verdeeld, maar het is maar helemaal de vraag of dat met heffingen goed wordt opgelost. Immers, wie zegt dat het geld dan wél bij de juiste partijen terecht komt?
Laag marktaandeel ->financieringstekort ->druk op filmbudgetten
Het grootste probleem bij de financiering van een film is op dit moment dat Nederlandse films niets opbrengen. Dat is niet raar met een marktaandeel dat al drie jaar zorgwekkend laag is, nauwelijks 12% – in de jaren daarvoor was het gemiddeld 19%-. Distributeurs kunnen hun investering nauwelijks terugverdienen en steeds minder marktpartijen zijn bereid om te investeren in een Nederlandse film. Daardoor worden filmbegrotingen niet gedekt en staan inderdaad de filmbudgetten onder druk. (NB Bij series ligt dit wat anders, maar ook daar leidt de disbalans in de verdeling niet per se tot een druk op de budgetten, maar eerder bij de bezuinigingen.)
De analyse die Boonekamp in de Tweede Kamer presenteerde klopte in mijn ogen dus niet helemaal. Natuurlijk de verdeling van opbrengsten moet veel beter, maar het grote probleem waar de sector mee kampt is dat Nederlandse films onvoldoende opbrengen en dat moet worden opgelost.
En dat kun je op vele manieren doen.
Heffingen kunnen tekort aan marktfinanciering niet compenseren
Het lastige van heffingen is dat ze volgens mij het tekort aan marktfinanciering eigenlijk helemaal niet kunnen oplossen. Tenminste niet wanneer het geld dat met heffingen beschikbaar komt gestort wordt in een groot AV-fonds en uit wordt gekeerd als subsidie, zoals het plan is.
Volgens de Europese richtlijn voor subsidie kan er namelijk maximaal 50% bijgedragen worden in de begroting van een Nederlandse film, een enkele ‘moeilijke’ film daargelaten. Dit betekent dat de geïncasseerde heffingen niet meer dan 50% van de filmbegrotingen zullen dekken, waarna de andere helft nog steeds gevuld moet worden met marktfinanciering (lees distributeurs en andere investeerders). En die marktfinanciering is er nu juist niet, heffingen of niet.
Verhogen staatssteunpercentage
Mogelijk dat er achter de schermen al geopperd is om het staatssteunpercentage te verhogen naar bijvoorbeeld 80%. Boonekamp bracht dit niet aan de orde. Met deze ingreep zouden heffingen het tekort aan marktfinanciering inderdaad wel kunnen compenseren. Maar dan wel met een nog grotere subsidieafhankelijkheid tot gevolg.
Marktfinanciering stimuleren
Zoals gezegd kan een tekort aan markt financieringsproblemen op verschillende manieren opgelost. Je kan de financiering kunstmatig stimuleren door het financieel aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld via automatische financieringsregelingen die gericht zijn op het versterken van marktinteresse buiten fondssubsidies om. Een goed bijvoorbeeld hiervan is een CV regeling die financiers belastingvoordeel geven op het moment dat ze in films investeren.
Je kan partijen dwingen om de Nederlandse film te financieren zoals nu voorgesteld wordt met heffingen. Voor makers en producenten een weinig inspirerende optie. Ze willen namelijk niets liever dan met hun eigen films de markt en de wereld veroveren met kwaliteit en daarvoor gewaardeerd worden en zo eeuwige roem behalen, of tenminste in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het vergroten van de kwaliteit is dus voor makers de meest aantrekkelijke oplossing. Het is waarschijnlijk niet voor niets dat de minister, die keer op keer oog blijkt te hebben voor de belangen van makers, in haar uitgangspuntenbrief aangeeft dat het verhogen van kwaliteit prioriteit heeft.
… door de kwaliteit te verhogen
Voor filmmakers en producenten is financiering onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van een film. Als je in staat bent om kwaliteit te leveren, de waardering krijgt van een groot publiek in de bioscoop en of op festivals, dan is de kans groot is dat je je volgende film makkelijker financiert; hoe meer kwaliteit en/of succes, hoe meer financieringsmogelijkheden.
Het lastige van de huidige situatie is dat alle aspecten waardoor films kwaliteit krijgen de afgelopen jaren binnen het huidige filmbeleid veel te weinig aan bod zijn gekomen. Makers konden hun eigen stem niet ontwikkelen, schrijvers werden bestookt met deadlines en inhoudelijke bemoeienis waardoor er geen rust was om goed na te denken en tot de kern te komen enzovoort enzovoort. U kunt het allemaal lezen in de enquête van het Filmmakersinitiatief.
Dat een grote subsidiepot niet altijd betekent dat er ook meer ruimte komt voor een eigen verhaal blijkt uit het feit dat er de afgelopen jaren 60 miljoen jaarlijks beschikbaar was en was er geen ruimte voor autonomie en eigenzinnige films.
Overheidsingrijpen
Het is de bedoeling van heffingen dat producties weer financierbaar worden en dat er ook een fatsoenlijke vergoeding aan makers plaats kan vinden. En dat moet dan allemaal geregeld worden via een groot AV fonds. Een andere belangrijke vraag is zullen partijen op het moment dat ze heffingen betalen nog wel bereid zullen zijn om de auteursrechtelijke vergoedingen af te dragen?
Boonekamp schetste in haar betoog een wereld waarin zelfs succesvolle makers en producenten afhankelijk zullen zijn en blijven van subsidie en dus ook niet zelf zullen kunnen investeren in het ontwikkelen van verhalen. En daar zit nu juist de crux van het probleem als het gaat om de toekomst van de Nederlandse filmsector. Winsten afromen van welke partij dan ook ten behoeve van de financiering van de Nederlandse film in het algemeen creëert toenemende subsidie afhankelijkheid. Dat is voor niemand, ook niet voor een talentvolle distributeur, producent of filmmaker een inspirerend vooruitzicht en dus niet goed voor de sector.
Ter geruststelling liet ze weten dat heffingen niet gezien moeten worden als overheidsingrijpen. En dat zal zeker niet de bedoeling zijn van het plan. Maar van de drie opties om een financieringstekort op te lossen, is heffingen wel de meest ingrijpende. En dan helpt het ook niet wanneer allerlei zaken onduidelijk zijn. Gaan heffingen bijvoorbeeld het probleem van de tanende interesse van marktpartijen wel oplossen? Komt er ruimte voor autonomie en een visie op kwaliteit en hoe het ontstaat? En hoe het AV fonds gaat functioneren? Zonder duidelijkheid hierover zou het AV fonds dus wel eens kunnen gaan functionren als het huidige Filmfonds en dan moeten producenten en filmmakers tot in de lengte van dagen, elke keer wanneer ze een nieuwe film willen maken, inhoudelijke ‘overheids’ toestemming vragen. Een situatie waarin de creatieve ondernemersdrift van filmmakers en producenten nou niet direct gestimuleerd wordt.
Heffingen, mits …
Meer geld voor de Nederlandse film is belangrijk, daar kan geen weldenkende filmproducent of filmmaker tegen zijn. Alleen dan graag wel met de garantie dat de Uitgangpuntenbrief van de minister serieuze navolging krijgt en er ruimte komt voor meer autonomie en kwaliteit van de Nederlandse film. Het echte probleem, de vraag waar het om gaat, is hoe we de Nederlandse film weer aantrekkelijk gaan maken voor het publiek en dus ook voor financiers. Makers willen niets liever dan met hun films de markt en de wereld veroveren. Ze willen kwaliteit leveren en daarvoor gewaardeerd worden en zo eeuwige roem behalen. Of tenminste in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De minister geeft niet voor niets aan dat het verhogen van de kwaliteit haar primaire doel is. Het probleem van de gebrekkige kwaliteit los je namelijk niet zonder meer op met heffingen op filminkomsten.
Samenvattend :
JA Heffingen EN JA kwaliteit verhogen !
Gelijktijdig met heffingen moet er een visie komen op het verhogen van kwaliteit : Het moet m.a.w. duidelijk worden hoe de beschikbare middelen besteed worden en hoe een eventueel AV fonds gaat functioneren.
HEFFINGEN JA, mits…
-
- er een visie is op hoe de kwaliteit verhoogd kan worden
- er meer ruimte komt voor autonomie (speerpunt minister)
- er maatregelen komen die de werkpraktijk van producenten en filmmakers aantoonbaar verbeteren en hen in staat stelt meer kwaliteit te leveren
- een diverse groep producenten en makers zullen profiteren van de middelen
- het rekening houdt met de noodzaak van auteursrechtelijke vergoedingen
Pingback: Artikel | Trends & Ontwikkelingen 28 juni 2019 - Mestmag.nl
Pingback: Goede uitgangspunten voor cultuurbeleid 2021 – 2024 | Afdeling Filmzaken