Bij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van een aantal bronnen; sites zoals wetten.overheid.nl, de site van Pels Rijkcken & Droogleever Fortuijn, VNG, PG Awb digitaal, uwwet.nl, wikipedia en bezwaar-en-beroep.nl. Omdat dezelfde informatie vaak op meerdere sites staat is niet elke keer een afzonderlijke bron aangegeven. Verder merken we op dat hoewel we onze uiterste best hebben gedaan om orde te scheppen in het complexe netwerk aan regelgeving rond het Filmfonds, er desondanks onduidelijkheden, onvolkomenheden, onjuistheden of anderszins in de tekst kunnen staan. Mocht dat het geval zijn dan stellen we het op zeer prijs wanneer u ons dit laat weten : afdeling@filmzaken.com
Het Filmfonds speelt een centrale rol bij de uitvoering van filmbeleid. Sinds 2007 is het fonds een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en is het net als ieder ander overheidsfonds omgeven met wetten, regels, codes en afspraken. Deze wetten bieden de burger rechtsbescherming en het maakt controle mogelijk op het functioneren. Het fonds is immers een machtige partij die een cruciale rol speelt bij de financiering van films (speelfilms, documentaires en sinds 2017 ook nog televisieseries). Van de gesubsidieerde films die in 2016 in de bioscoop verschenen verzorgde het Filmfonds gemiddeld 41% van de begroting (bron jaarverslag Filmfonds 2016).
De meeste filmmakers en producenten zijn waarschijnlijk wel op de hoogte van de eisen die het Filmfonds stelt aan een aanvraag, maar ze weten vaak niet wat ze zelf van het Filmfonds mogen verwachten; wat hun rechten zijn als burger of ondernemer die te maken heeft met een overheidsinstantie.
Uitspraak Raad van State over subsidiebesluit ministerie
Interessant proefschrift met als onderzoeksvraag:
Hoe verhoudt het doel van de overheid om cultureel ondernemer- schap te stimuleren zich tot de legitimiteit van het cultuurbeleid en welke grenzen stelt het recht aan het opleggen van eisen aan gesubsidieerde culturele instellingen om dit doel te bereiken?
Wat kun je als derde partij doen wanneer je het niet eens bent met een besluit van een cultuurfonds?
Voldoet de advisering door de Adviescommissie Lange Speelfilm van het Nederlands Fonds voor de Film aan de daaraan gestelde juridische eisen? In haar afstudeerscriptie voor het doctoraal examen Nederlands Recht gaat Karin Wolfs in op deze vraag. De scriptie dateert weliswaar uit 1999, maar geeft een nauwkeurig overzicht van de wettelijke basis van het Filmfonds waardoor ze nuttig is als naslagwerk.
In dit artikel geven we een zo compleet mogelijk overzicht van de wetten en artikelen die betrekking hebben op het Filmfonds. Per wet en code hebben we de belangrijkste artikelen op een rij gezet, waarbij sommige artikelen voorzien zijn van een toelichting en soms commentaar. De originele wetteksten zijn te vinden via de links. Dit artikel is mede bedoeld als naslagwerk en ter oriëntatie voor betrokkenen die willen weten wat ze bijvoorbeeld kunnen doen wanneer ze het niet eens zijn met een besluit van het Filmfonds.
We sluiten het artikel af met enkele conclusies in OPINIE en DEBAT
Wet- en regelgeving, codes en reglementen
De volgende wetten, codes en reglementen zijn van toepassing op het Filmfonds.
- Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb)
- Awb (Algemene wet bestuursrecht)
- Wet op het Specifiek Cultuurbeleid (Wet op het specifiek cultuurbeleid, artikel 9), die vanaf 1993 geldt
- Kaderwet ZBO
- Governance code cultuur en gedragscode_cultuurfondsen
- Statuten en reglementen NFF
Bovendien zijn er nog aanvullende afspraken zoals
- Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
- Afspraken zoals
- Mededeling Europese commissie staatssteun 2013
- Uniform Subsidiekader dat een instrument is voor beleidsmakers om de regeldruk van subsidieregeling te beperken.
Toezicht
Bij cultuurfondsen is er sprake van een tweeledige vorm van toezicht. De raad van toezicht heeft een toezichthoudende taak met betrekking tot het beleid en de algemene gang van zaken binnen het fonds. Het ministerie van OCW heeft twee instrumenten tot zijn beschikking om toezicht te kunnen houden ; de vierjaarlijkse visitatie en de controle van de jaarverantwoording. Het Filmfonds valt bovendien onder de Kaderwet Zelfstandige bestuursorganen, dit leidt tot de verplichting om jaarlijks over de grote lijnen van beleid en functioneren te rapporteren aan de Tweede Kamer. En eens in de vijfjaar vindt er een evaluatie plaats.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.) zijn gedeeltelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor het overige zijn het ongeschreven normen die gebaseerd zijn op het gewoonterecht.
NB Toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die niet in de wet vastgelegd zijn, kan in bijzondere omstandigheden leiden tot een besluit dat in strijd is met wettelijke voorschriften. Dit wordt ‘contra-legem van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ genoemd.
Het zijn beginselen die ontwikkeld zijn op basis van eerdere rechtspraak en waaraan elk bestuursorgaan en elk persoon die in overheidsdienst werkzaam is, in alle situaties ten opzichte van burgers, moeten voldoen, ongeacht of er sprake is van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelijkheidsbeginsel Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden (art 1. Grondwet).
Vertrouwensbeginsel Wie op goede gronden -bijvoorbeeld na een duidelijke toezegging- erop mag vertrouwen dat de overheid een bepaald besluit neemt, heeft daar ook recht op.
Rechtszekerheidsbeginsel De overheid moet haar besluiten zó formuleren dat de burger precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van hem verlangt. Bovendien moet de overheid de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen. Binnen de kaders van het bestuursrecht betekent dit dat het besluit helder en ondubbelzinnig moet zijn, evenals de rechtsgevolgen die ten gevolge van dat besluit in werking treden.
Bovenstaande normen zijn krachtig en kunnen bovendien dienen als beroepsgrond voor de burgers en als toetsings-grond voor de (bestuurs)rechter.
Het begrip ‘besluit’ is een van de meest belangrijke begrippen in het bestuursrecht. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een overheidsinstantie. Tegen een besluit kan bezwaar worden aangetekend of in beroep worden gegaan. Het begrip besluit is onder te verdelen in beschikkingen en besluiten van algemene strekking.
- Beschikking
Een beschikking is een besluit voor een individueel – of voor een concreet geval. Bijvoorbeeld de beslissing op de aanvraag van een vergunning of ontheffing.- Besluit van algemene strekking
Het tegenovergestelde van een beschikking is het besluit van algemene strekking. Deze is gericht op de gevolgen voor een groep gevallen. Het bekendste voorbeeld van een besluit van algemene strekking is het bestemmingsplan.(bron: evofenedex)
Een besluit van een bestuursorgaan zoals het Filmfonds, is dus meer dan alleen de beschikking over het toekennen van subsidie. Er is ook sprake van een besluit wanneer het gaat om een schriftelijk vastgelegde beslissing die betrekking heeft op een groep gevallen, zoals de beslissing voor het opstellen van beleidsregels en reglementen.
Behalve normen waar het fonds zich aan moet houden zijn er formele en materiële beginselen die wel in de wet zijn vastgelegd.
Formele beginselen
Deze beginselen richten zich vooral op besluitvormingsprocedure.
Art. 2:4 Awb | Fairplaybeginsel
lid 1 Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
lid 2 Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
De overheid moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen. Dit verbod op vooringenomenheid, ook wel Fair play beginsel genoemd, moet bewerkstelligen dat de overheid iedereen zakelijk, objectief en vanuit gelijkwaardigheid behandelt. Het ziet ook toe op transparantie in besluitvorming.
Art. 3:2 Awb | Zorgvuldigheidsbeginsel
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Dit zorgvuldigheidsbeginsel vereist een goede voorbereiding en zorgvuldige besluitvorming.
Artikel 3:46 | Motiveringsbeginsel
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
De overheid moet haar besluiten goed motiveren: de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn. Ook al ben je het niet eens met een besluit, je moet als aanvrager wel kunnen begrijpen waarom het genomen is in het licht van de doelstelling en daarbij moet duidelijk zijn wat er van je verwacht wordt voor het verkrijgen van subsidie. Het moet bijvoorbeeld inzichtelijk zijn op welke grondslag het besluit gebaseerd is. Het fonds moet binnen de procedure van besluitvorming helder kunnen maken hoe zij tot een besluit is gekomen.
De motivering kan ook verwijzen naar een advies.
Artikel 3:9 | besluit berust op een advies
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Het advies dient ter kennis worden gesteld van de belanghebbenden. Het bestuur van het Filmfonds mag het advies bovendien niet zomaar overnemen. Het zal zich er van moeten vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en het zal moeten beoordelen of de feiten de conclusie kunnen dragen. Is dat niet het geval dan kan het advies geen motivering zijn voor het besluit.
In het algemeen is het bestuursorgaan bevoegd om af te wijken van het advies. Het dient dan wel expliciet te motiveren waarom er wordt afgeweken van het advies. Wanneer geen enkele belanghebbende geschaad wordt door het afwijkend besluit dan kan het bestuursorgaan afzien van de expliciete motivering.
Artikel 3:8 : In of bij het besluit wordt de adviseur vermeld die advies heeft uitgebracht
Materiële beginselen
De materiële beginselen hebben vooral betrekking op de inhoud en de uitvoering van het besluit.
Art. 3:3 Awb | Verbod van détournement de pouvoir
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
De Franse naam wordt ontleend aan de oorsprong in Franse jurisprudentie. Een bestuursorgaan mag de aan hem toegekende bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Het Filmfonds mag dus niet ineens het plaatsen van windmolens subsidiëren of hotelbezoek stimuleren.
Art. 3:4 lid 1 Awb |Belangenafweging
lid 1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Dit artikel bewerkstelligt de plicht om bij een besluit de betrokken belangen af te wegen. Dit geldt ook voor reglementen, deze mogen niet onevenredig schadelijk zijn voor een bepaalde partij.
Art. 3:4 lid 2 Awb | Evenredigheidsbeginsel
lid 2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De overheid draagt de plicht om de nadelige gevolgen van een besluit te erkennen en te herkennen, en zorg te dragen dat deze nadelige gevolgen voor een burger niet onevenredig zwaarder zijn dan het algemeen gediende doel van het besluit. Een individuele filmmaker mag dus niet onevenredig geschaad worden door een besluit of reglementen.
Note : Bezwaarprocedures hebben nog het meeste zin wanneer deze gevoerd worden op basis van materiële beginselen. Wanneer je namelijk een bezwaarprocedure wint, op basis van formele beginselen – over de gevolgde procedure – , dan kan het bestuursorgaan de procedure over doen en tot dezelfde uitkomst komen.
Algemene wet Bestuursrecht | overige artikelen
Algemene wet Bestuursrecht regelt verder o.a. dat men bezwaar kan maken tegen een besluit. Ook regelt de wet de afhandeling van een klacht. We geven hierbij een aantal artikelen.
Artikel 2:1 : Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met het bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 4:24
Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
VISITATIE In 2010 vindt in opdracht van het ministerie van OCW voor het eerst een externe visitatie plaats van de cultuurfondsen en sectorinstituten. De beoordeelde instellingen hebben op basis van een gemeenschappelijk protocol een zelfevaluatie opgesteld. Deze visitatie zal een keer in de vier jaar herhaald worden. Te weten in 2014, 2018 en 2022.
Artikel 4:3
lid 1: De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuur niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.
Lid 2 : het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overlegd.
Artikel 4:38
Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
Een beleidsregel berust doorgaans niet op een wettelijke grondslag. Een beleidsregel van een bestuursorgaan moet beperkt blijven tot het hanteren van een bevoegdheid waarover een bestuursorgaan beschikt. Beleidsregels worden vastgesteld door middel van een besluit. Wanneer beleidsregels (zoals reglementen) ten grondslag liggen aan een besluit dan moet bij de verwijzing naar de beleidsregel buiten twijfel staan dat het geformuleerde beleid steunt op een deugdelijke analyse van feiten en omstandigheden.
Van een beleidsregel kan afgeweken worden, de regel is dus minder sterk bindend dan een wettelijk voorschrift. Zie toelichting
Artikel 4:84 Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In de Awb is ook een hoofdstuk gewijd aan het indienen van klachten :
Artikel 9:1 Awb lid1 : Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
lid2 : Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
Artikel 9:2 Awb Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Artikel 9:3 Awb
Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een
bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.
Artikel 9:12a Awb
Het bestuursorgaan draagt zorg voor registratie van de bij hem ingediende schriftelijke klachten. De geregistreerde klachten worden jaarlijks gepubliceerd.
Wet op het specifiek cultuurbeleid
De Wet op het specifiek cultuurbeleid is de wettelijke basis voor het verstrekken van specifieke rijkssubsidies voor cultuur, via cultuurfondsen. (bron wikipedia)
Art. 9.1 Wet op het specifiek cultuurbeleid
Onze Minister wordt gemachtigd om namens de Staat tot oprichting of mede-oprichting over te gaan van privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die tot doel hebben het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken.
In de artikelen 9 – 11 worden zaken geregeld zoals het oprichten van het cultuurfonds (artikel 9), de benoeming van het bestuur (artikel 10.2) en het goedkeuren van reglementen (artikel 10.4)
Art. 10.4 Wet op het specifiek cultuurbeleid
Het bestuur van een fonds stelt één of meer reglementen vast waarin in ieder geval worden vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd. …… Een besluit tot vaststelling van een reglement of een wijziging daarvan treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Kaderwet Zelfstandig Bestuursorgaan
Het Filmfonds is sinds 2007 een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO). Dit betekent dat het namens de overheid een taak uitvoert en bij de Rijksoverheid hoort, maar dat het geen onderdeel is van het ministerie van OCW. Minister Ingrid van Engelshoven heeft wel zeggenschap over het fonds. Ze is verantwoordelijk voor het beleid en voor het toezicht daarop. Ook moet ze verantwoording kunnen afleggen over het functioneren van het Filmfonds aan de Eerste – en Tweede Kamer.
In de kaderwet ZBO wordt geregeld wat de verhouding is tussen het ministerie en het fonds. Bovendien worden er zaken geregeld zoals benoeming bestuur, bezoldiging en toezicht. In artikel 19 wordt nog een keer vastgelegd wat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook al vereisten
Artikel 19 Kaderwet ZBO:
Lid 1 : Een zelfstandig bestuursorgaan ziet met betrekking tot de uitoefening van zijn taken / bevoegdheden toe op:
a. Een tijdige voorbereiding en uitvoering
b. De kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures
c. De zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hem in aanraking komen
d. De zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen
Lid 2 : Een zelfstandig bestuursorgaan treft voorzieningen, waaronder personen en instellingen, die met in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.
Lid 3 : In het jaarverslag bedoeld in artikel 18, doet een ZBO verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en het tweede lid is verricht.
Gedragscodes
Eind 2012 hebben de directeuren van de cultuurfondsen een Gedragscode Cultuurfondsen vastgesteld. De gedragscode beoogt meer transparantie te brengen in de manier waarop de cultuurfondsen hun publieke taak uitoefenen en wil bijdragen aan het vertrouwen van aanvragers en burgers in de cultuurfondsen.
Bij het opstellen van de gedragscode is in het bijzonder aandacht besteed aan de positie van de aanvrager in het subsidieproces. De gedragscode omvat zes paragrafen:
1) integriteit en onpartijdigheid;
2) openheid;
3) betrokkenheid van stakeholders;
4) kwaliteit van dienstverlening;
5) evaluatie;
6) verantwoording.
Artikel 1.1 :
integriteit en onpartijdigheid
De cultuurfondsen voeren hun taken uit op een integere en onpartijdige wijze. Op de eerste plaats geldt dit voor het bestuur van de cultuurfondsen. Het bestuur geeft voorts het goede voorbeeld aan zijn medewerkers en adviseurs en maakt hen bewust van het belang van het op een integere en onpartijdige wijze uitoefenen van hun functie.
Artikel 1.3 Gedragscode :
De cultuurfondsen stellen regels op die waarborgen dat medewerkers hun werk op een integere en onpartijdige wijze uitoefenen. Het gaat daarbij in ieder geval om onverenigbare functies,het aannemen van giften en een geheimhoudingsplicht.
Artikel 1.4 Gedragscode :
De cultuurfondsen zorgen ervoor dat medewerkers zonder gevaar voor hun rechtspositie melding kunnen doen van (vermeende) onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard. Zij stellen hiervoor een procedure op.
Artikel 2.1 : openheid
De cultuurfondsen zijn open over hun procedures en hun besluitvorming. Zij streven ernaar om hun taken op een zo transparant mogelijke wijze uit te voeren en in beginsel zoveel mogelijk relevante informatie toegankelijk te maken. Hierbij valt in ieder geval te denken aan het actief en passief verstrekken van informatie, al dan niet via de website van de cultuurfondsen, over;
• het beleid van de cultuurfondsen;
• de relevante organen van de organisatie;
• subsidiemogelijkheden;
• de procedures rondom de besluitvorming;
• en de genomen besluiten.
Artikel 2.2 : Bij het bepalen welke informatie wordt verstrekt, houden de cultuurfondsen rekening met signalen uit het veld en laten zij waar mogelijk zien wat zij daarmee doen.
Artikel 2.3 : Klachtenregeling
De cultuurfondsen treffen voorzieningen, waardoor personen en instellingen die met de cultuurfondsen in aanraking komen, de mogelijkheid hebben om klachten in te dienen en voorstellen te doen ter verbetering van werkwijzen en procedures. De cultuurfondsen zien toe op een integere en zorgvuldige behandeling van klachten die worden ontvangen.
Artikel 3.1 betrokkenheid van stakeholders
Met het oog op het aansluiten bij behoeften in de samenleving, hebben de cultuurfondsen een
(inter)actieve houding ten opzichte van hun aanvragers, andere stakeholders en de Nederlandse
samenleving als geheel.
Artikel 3.2 betrokkenheid van stakeholders
Bij het vormen van beleid vragen de cultuurfondsen actief inbreng uit het veld. Dit gebeurt onder meer via onderzoeken, bijeenkomsten of expertmeetings. Waar mogelijk worden de
plannen voor het nieuwe beleid verspreid, zodat het veld de mogelijkheid heeft om te reageren op deze plannen.
Artikel 3.3 betrokkenheid van stakeholders
De cultuurfondsen hebben regulier overleg met hun financiers, belanghebbenden, bestuurlijke partners en samenwerkingspartners zoals koepels, brancheverenigingen en andere organisaties uit het veld. Op die manier kunnen zij snel inspelen op ontwikkelingen en waar nodig het beleid bijstellen. De cultuurfondsen leggen verantwoording af over wat er met de inbreng uit het overleg is gedaan.
Artikel 4.1 : Kwaliteit van dienstverlening
De cultuurfondsen hebben te maken met een breed veld aan aanvragers en fungeren als zodanig als dienstverlener. Zij zorgen voor een goede kwaliteit van de dienstverlening.
Lid 2 : De cultuurfondsen richten hun procedures in met het oog op de aanvrager. Zij zorgen ervoor dat de subsidieprocedures gebruiksvriendelijk worden ingericht.
Deze gedragscode wordt onderschreven door het Mondriaan Fonds, het Filmfonds, het Letterenfonds, het Fonds Podiumkunsten, het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.
Naast het hanteren van de Gedragscode Cultuurfondsen, bestaat er ook nog een Governance Code Cultuur en een Code Culturele Diversiteit.
In de toelichting op de laatste vernieuwingen van de Governance code cultuur stond te lezen :
Meer aandacht voor stakeholders
In de culturele sector zijn geen aandeelhouders waaraan verantwoording moet worden afgelegd zoals in het bedrijfsleven. Daardoor speelt de interactie met de stakeholders een extra grote rol. Organisaties moeten open staan voor signalen uit hun omgeving en verbinding maken met hun stakeholders, ook op de lange termijn. De stakeholders zijn de groepen en de individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de organisatie beïnvloeden of er door worden beïnvloed. Het bestuur moet zich tegenover deze belanghebbenden kunnen verantwoorden.
Statuten en reglementen
Terwijl er van reglementen afgeweken kan worden, geldt dit niet voor de statuten. De basis voor de huidige statuten van het Filmfonds liggen in 1993 toen het Productiefonds Nederlandse Film fuseerde met het Fonds voor de Nederlandse Film tot het Nederlands Fonds voor de Film. Dit fonds veranderde in 2011 van naam naar Nederlands Filmfonds.
In 2009 zijn de statuten vanwege een verandering van bestuursmodel aangepast aan het raad van toezichtmodel. In 2015 zijn de statuten opnieuw aangepast. De doelstelling van het Filmfonds werd onder andere gewijzigd en de termijn voor de directeur / bestuurder werd verlengd van 8 naar maximaal 10 jaar. Uiterlijk oktober 2019 zal er een nieuwe directeur / bestuurder zijn voor het Filmfonds. (zie huidige statuten)
Het toezicht op het functioneren van het Filmfonds is geregeld via het ministerie en de Raad van Toezicht.
Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
Deze regeling vloeit voort uit de wens voor een eenvoudiger uitvoering en beheer van subsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). Bron
De aanwijzingen zijn van toepassing op subsidieverstrekking door een zelfstandig bestuursorgaan, indien de minister wie dat aangaat dat op grond van een wettelijke bevoegdheid heeft bepaald.
Toelichting:
Als zelfstandige bestuursorganen (ZBO) subsidies verstrekken op grond van een aan hen opgedragen taak of toegekende bevoegdheid van de rijksoverheid, zijn de aanwijzingen ook van toepassing op subsidieverstrekking door die bestuursorganen indien de betreffende minister dat heeft voorgeschreven op grond van een hem toekomende wettelijke bevoegdheid. Daar waar momenteel een dergelijk voorschrift en/of de wettelijke bevoegdheid daartoe ontbreekt, zal daarin in principe alsnog worden voorzien. Overigens wordt opgemerkt dat ook indien een verplichte toepassing voor een zelfstandig bestuursorgaan nog niet geldt, het uit een oogpunt van uniformiteit en vereenvoudiging aanbeveling verdient om deze aanwijzingen na te leven. Zie ook aanwijzing 3.
In de aanwijzingen worden een aantal zaken geregeld over voorschriften voor subsidie, betalingen en bevoorschotting, tegengaan misbruik en termijnen
Aanwijzing 17. Termijnen
Bij het verstrekken van subsidies worden de volgende termijnen in acht genomen:
1. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven
a. binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel
b. indien sprake is van een subsidieplafond en de verlening plaatsvindt in volgorde van rangschikking of evenredige verdeling, binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien
a. sprake is van cofinanciering als bedoeld in aanwijzing 4, eerste lid, onder b;
b. over de aanvraag advies wordt ingewonnen, of
c. een nader onderzoek is ingesteld.
3. De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt 40 weken indien de verlening mede afhankelijk is van het oordeel van een internationale beoordelingscommissie of van internationale peerreviews.
4. Een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in aanwijzing 7, tweede lid, onderdeel a, wordt gegeven binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag van de subsidie.
5. Een ambtshalve beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in aanwijzing 7, tweede lid, onderdeel b, wordt gegeven binnen 22 weken na de in de verleningsbeschikking opgenomen datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend moeten zijn verricht.
6. Een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling vindt plaats
a. binnen 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, dan wel
b. binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn.
7. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na de aanvraag daarvan.
Toelichting:
De subsidieverstrekker dient de beschikking voor subsidieverlening en subsidievaststelling binnen de gestelde maximumtermijn te geven. De genoemde termijnen dienen te worden opgenomen in de subsidieregelgeving, en vormen daarmee een invulling van de ‘redelijke termijn’ die de Awb als algemene termijn voor beslissingen van de overheid voorschrijft. Voor afzonderlijke subsidiebeschikkingen – in geval een wettelijk voorschrift inzake het verstrekken van de subsidie ontbreekt – gelden de termijnen als een richtlijn. Uiteraard verdient het uit een oogpunt van voortvarend bestuur aanbeveling om waar mogelijk kortere termijnen te hanteren. Dit geldt zeker voor de termijnen die worden gehanteerd bij beschikkingen waarvoor een wettelijk voorschrift ontbreekt. Indien de subsidieverstrekker het in zo’n geval niet uitgesloten acht dat hantering van de in aanwijzing 16 genoemde termijnen de toetsing door de rechter niet zou doorstaan (omdat de termijn in het specifieke geval niet als ‘redelijk’ zou zijn te kwalificeren), staat niets hem in de weg om een kortere termijn te bepalen. Indien een beschikking niet binnen de termijn kan worden gegeven, deelt de subsidieverstrekker dit aan de aanvrager mede en noemt hij daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 van de Awb)
OPINIE en DEBAT
Door de complexiteit van de regels is het voor een gemiddelde aanvrager niet eenvoudig in te schatten of het Filmfonds functioneert zoals het moet functioneren. Voor die controle is het afhankelijk van het ministerie van OCW en de Raad van toezicht. Deze partijen zijn op hun beurt weer afhankelijk van de informatie die ze vanuit het veld ontvangen.
Maar voor zover wij weten is het niet eenvoudig om zaken waarover onvrede is aanhangig te maken. Afhankelijkheid van subsidie maakt dit lastig en daarbij wordt iemand meestal niet in dank afgenomen wanneer hij direct contact zoekt met het ministerie of de Raad van toezicht. Wat overblijft is de informatie die het Filmfonds zelf verstrekt; de bezwaarprocedures en de verslagen van gesprekken met de sector. Als je de hoeveelheid regels bekijkt dan zou het allemaal goed geregeld moeten zijn. In artikel 3.3 van de Gedragscode Cultuurfondsen staat immers : De cultuurfondsen leggen verantwoording af over wat er met de inbreng uit het overleg is gedaan. Maar is dat ook zo? Weten partijen die met het Filmfonds gesproken hebben wel wat er met hun suggesties ter verbetering van beleid gedaan wordt?
We hopen dat dit artikel aanvragers bewust maakt van de mogelijkheden die de wet biedt op het verbeteren van beleid en op de relatie tussen aanvrager en fonds.