filmbeleid > na 2020 > aanbevelingen

De problemen waar de Nederlandse film mee kampt zijn samen te vatten in drie onderdelen die op bijna ingenieuze manier in elkaar grijpen en elkaar helaas negatief beïnvloeden:

Te weinig financieringsmogelijkheden – onvoldoende ruimte voor autonomie  (voor de makers en voor producenten) en – nauwelijks verdienmogelijkheden.

Als de sector niet oppast ontstaat er een neerwaartse spiraal waarin partijen steeds meer afhankelijk worden van subsidie. Filmmakers en producenten moeten op de een of andere manier uit deze vicieuze cirkel komen. En goed filmbeleid kan ze hierbij helpen.

Maar wat is goed filmbeleid? En welke maatregelen zouden er concreet op de korte termijn genomen moeten worden?

Goed filmbeleid richt zich op het creëren van randvoorwaarden voor het ontstaan van een divers aanbod van kwaliteitsfilms

1. VERGROTEN FINANCIERINGSMOGELIJKHEDEN

Op dit moment maakt een producent het rondje : Televisie, distributeur, soms nog wat geld via filminvesteringsmaatschappijen en daarna het Filmfonds. Als het Filmfonds niet mee doet, dan kan de film alleen gemaakt worden voor een beperkte begroting; maximaal zo’n 750.000 euro.  Ondertussen is de toekomst van filminvestering-maatschappijen ook  onzeker waardoor het bedrag dat uit de ‘markt’ gehaald wordt nog lager zal gaan uitvallen.

Natuurlijk zijn er buitenlandse investeerders en co-productiemogelijkheden, maar deze brengen kosten met zich mee, daarbij leent niet elke film zich voor een co-productie.

Goed filmbeleid betekent dat er goed gestructureerde fiscale maatregelen zijn die het investeren in een Nederlandse film aantrekkelijk maken voor particuliere investeerders.

In de beginjaren van deze eeuw werd er een CV maatregel gehanteerd voor de Nederlandse film. Er was plotseling veel meer geld beschikbaar voor het maken van een film.  De maatregel is na enkele jaren gestopt, maar heeft de Nederlandse film wel op de kaart gezet. Door de inhoudelijke vrijheid en de hogere budgetten werd de Nederlandse film aantrekkelijk voor het grote publiek. En dit had weer tot gevolg dat Minimum Guarantees die distributeurs afgeven ook stegen.

De CV maatregel was een goed voorbeeld van een maatregel die aanjaagt.

2. VERGROTEN AUTONOMIE

Goed filmbeleid betekent dat het respect heeft voor de autonomie van de makers. Het zorgt ervoor dat ze – ook al moeten ze subsidie aanvragen – zoveel als mogelijk hun autonomie kunnen behouden.

Op dit moment wordt zeker 50% van de fondsbegroting besteed via selectieve maatregelen. Dit betekent dat de bestuurder/ directeur van het Filmfonds, al dan niet op advies van de consulenten, positief moet oordelen over de inhoudelijke kwaliteiten van het filmplan wil het project een realisatiebijdrage ontvangen. De selectieve maatregelen hebben in de loop der jaren meer en meer de inhoudelijke vrijheid ingeperkt en dus ook de autonomie van de makers en de producenten. De vraag is waarom het Filmfonds zich inhoudelijk bemoeit met het maken van een film. Dat er ooit besloten is dat de subsidiegever een scenario wilde lezen om zich ervan te overtuigen dat de subsidie daadwerkelijk besteed zou worden aan het maken van een film, is begrijpelijk, maar inmiddels leest het fonds de scripts niet meer om te controleren of de plannen serieus zijn (voorkomen van misstanden), maar om de kwaliteit van de uiteindelijke film te kunnen verbeteren (bereiken van doel subsidie).

Het doel van de inhoudelijke beoordeling is in de loop der jaren verschoven van het voorkomen van misstanden naar het verbeteren van kwaliteit.

Maar wordt de kwaliteit wel verhoogd wanneer het schrijven van het scenario onderbroken wordt met inhoudelijke checks, wanneer de broedende kip voortdurend gestoord wordt met bijeenkomsten die soms weken op zich laten wachten en die het proces stilleggen? En zo ja, wat is dan eigenlijk de kwaliteit die door het fonds nagestreefd wordt?

Het is belangrijk om na te gaan hoe de door het fonds nagestreefde kwaliteit in relatie staat tot het doel van subsidie.  Sluit de kwaliteit die het fonds nastreeft bijvoorbeeld aan bij de kwaliteit die de makers nastreven? En hoe staat het in relatie tot de kwaliteit waar de samenleving op dat moment behoefte aan heeft?

Is er ooit onderzoek gedaan naar de gevolgen van de inhoudelijke bemoeienis van het Filmfonds? Leidt het aantoonbaar tot ‘betere’ films? En zo ja, wat houdt dat ‘betere’ dan in? Meer prijzen op festivals? Of meer bezoekers?

Zolang er geen antwoorden zijn op deze vragen zou het fonds zich moeten beperken tot maatregelen met een semiautomatisch karakter.

Goed filmbeleid dat de autonomie van makers en producenten respecteert betekent :

  • dat het fonds gebruik maakt van semi-automatische regelingen zoals de suppletieregeling (oude vorm) en production incentive

  • beleid dat primair gericht is op het investeren in de ontwikkeling van beginnend tot gevestigd talent en er voor zorgt dat een diverse groep producenten en makers (van beginners tot gevestigde) toegang heeft tot subsidie

  • dat het rekening houdt met financieringsmogelijkheden in de markt en al naar gelang de mogelijkheden het gewenste staats-steunpercentage hanteert, ook voor publieksfilms (maximaal 80%)

  • dat de scenario-ontwikkelingsbijdragen, net als in het verleden, openstaan voor scenarioschrijvers  (en eventueel regisseurs zodat ze projecten kunnen initiëren.)

  • dat de scenario-ontwikkelingsbijdragen niet langer toegekend wordt in fasen maar dat het vanuit het vertrouwen in de aanvrager verleend wordt voor het schrijven van een volledig scenario.

  • Het fonds hanteert maatregelen die daadwerkelijke misbruik herkent en deze op de juiste manier bestraft (zonder dat het de vrijheid van andere betrouwbare aanvragers inperkt of het maakproces aanpast) .

Het ergste dat er kan gebeuren is dat er films gemaakt worden die én niet presteren aan de box-office én geen waardering krijgen van festivalpubliek. Maar dit soort films worden ondanks de strikte inhoudelijke controle die er op dit moment gehanteerd wordt ook gemaakt. En is het dan niet vele malen beter voor de ontwikkeling van de sector dat de sector kan leren van zijn eigen fouten?

Het wordt tijd om eens te onderzoeken wat er gebeurt als makers en producenten de films kunnen maken die zij zelf graag willen maken en op de manier waarop zij denken dat de film gemaakt moeten worden. Dit alles natuurlijk binnen de beperking van het beschikbare fondsbudget.

3. VERGROTEN VERDIENMOGELIJKHEDEN

Goed filmbeleid hanteert maatregelen waarmee de positie verstevigd wordt van de zwakste partijen in de keten.

Goed Filmbeleid is erop gericht de subsidie-afhankelijkheid te verkleinen en autonomie te vergroten.

  • Filmfonds bijdrage wordt in eerste instantie verleend als subsidie, als een gift. Wanneer er vervolgens veel inkomsten zijn uit de film, dan laat het Filmfonds zich terugbetalen wanneer de producenten en makers ‘winst’ hebben ontvangen die in verhouding staat tot de ‘winst’ die de andere partijen in de keten hebben ontvangen.

  • Over auteursrechtelijke vergoedingen wordt 15% belasting geheven.

  • De sectorbrede verdeling van bioscoopinkomsten wordt opnieuw vastgesteld waarbij het uitgangspunt is dat alle partijen in de keten (van exploitanten via investeerders naar de eigenaren van de film ) in een evenwichtige verhouding een rendement ontvangen op hun investering. Of dat nu een financiële investering is of een creatieve investering.

  • Er komt een registratiebureau Filmwerken zodat duidelijk is wie de eigenaren zijn van het filmwerk  (welke makers en producenten) en welke licenties er verleend zijn.

De verdeling van inkomsten van een film is op dit moment niet transparant, bovendien ontvangen de bioscopen een zeer groot deel uit de inkomsten zonder dat dit in verhouding staat tot wat zij investeren in de Nederlandse film. Vervolgens ontvangt de distributeur, in het geval van een succesfilm, een aanzienlijk bedrag als rendement op zijn investering. Natuurlijk is het belangrijk dat eerder gemaakt verlies voor distributeurs gecompenseerd wordt, maar de producenten en de makers zouden, nadat de distributeur een bepaald rendement heeft, meer moeten gaan ontvangen. Ook zij investeren immers risicovol in een filmproject d.m.v. tijd en/of deferment van salarissen.

De makers (de scenarioschrijver en de regisseur) komen er op dit moment helemaal bekaaid vanaf. Het Filmfonds vereist dat subsidiebijdragen terugbetaald worden. Het fonds geeft dit bedrag vervolgens weer terug aan de producent waarbij de helft van het bedrag besteed moet worden aan het ontwikkelen van nieuwe projecten maar de makers delen hier niet in mee en bovendien worden er over dit bedrag geen royalty’s afgedragen. Zie hiervoor als toelichting de verdeling van inkomsten van de film Soof2.

EERSTE STAP

Wanneer producenten en makers inderdaad behoefte hebben aan meer financieringsmogelijkheden, meer autonomie en ze op een evenwichtige manier mee willen kunnen delen in opbrengsten, dan zijn bovenstaande oplossingen mogelijk interessant en het onderzoeken waard.

De eerste stap zou dan kunnen zijn dat makers en producenten zich verenigen en zich gezamenlijk hiervoor inzetten.


Aanvullingen en opmerkingen zijn meer dan welkom via email : afdeling@filmzaken.com