Er is goed nieuws te melden, het is nog kwetsbaar, maar dusdanig hoopvol dat we onze radiostilte verbreken.

Op 24 oktober 2024 werd de invoering van een investeringsverplichting – via een wijziging van de Mediawet 2008 – besproken in de Eerste Kamer.
De meeste fracties blijken voorstander van een investeringsverplichting waarmee de kans groot is dat de wetswijziging wordt aangenomen (stemming is 31 oktober 2023) en per 1 januari 2024 zal worden ingevoerd.
Klein minpuntje is dat de verplichting via amendementen in de loop der tijd is aangepast waardoor mediabedrijven behalve in film, documentaires en dramaseries, nu ook bijvoorbeeld in reality televisie kunnen investeren. Het oorspronkelijke doel – de kwaliteit en het aanbod van het Nederlands audiovisueel product versterken – is hiermee behoorlijk verwaterd. Desondanks zal de investeringsverplichting de financieringsmogelijkheden voor Nederlandse films gaan vergroten.
Dat is op zichzelf goed nieuws voor Nederlandse filmmakers. Natuurlijk willen filmmakers – zoals regisseurs en scenarioschrijvers – graag films maken, maar dan willen ze wel ook hun artistieke ambities kunnen verwezenlijken en hun visie op het leven kunnen delen met een publiek. En juist daar wringt de schoen.
Het mooie is dat dit probleem wordt erkend door Peter Nicolaï, Eerste Kamerlid. Hij verwoordde het zeer helder op 24 oktober 2023 tijdens het debat in de Eerste Kamer :
Voorzitter. Ik ga terug naar de positie van de filmmakers die deze artistieke kwaliteit moeten leveren, want onze partij gaat voor die artistieke kwaliteit. Ik ga de staatssecretaris vragen om in het kader van deze wet te bevorderen dat de positie van filmmakers — dan heb ik het over scenarioschrijvers en regisseurs — wordt versterkt. Het aanbod op dit moment wordt gedomineerd door commerciële belangen van investeerders en de praktische overwegingen van producenten die via het Filmfonds — mevrouw Prins had het al over het Filmfonds — de productie van films kunnen financieren. Scenarioschrijvers kunnen weliswaar een bijdrage ontvangen voor het schrijven van een script, maar als ze samen met een regisseur de film willen maken, kan de aanvraag alleen gedaan worden door een producent. Zij zelf kunnen dat niet. Daarbij is de kans groot dat de producent zijn eigen producten, zijn eigen projecten, dan voorrang verleent. Kortom, de projecten waar een regisseur en een scenarioschrijver — dat zijn voor mij de filmmakers — warm voor lopen, belanden regelmatig in een diepe la. Wat ontbreekt, is een zeg maar gezonde balans tussen commerciële belangen, praktische overwegingen en artistieke ambities. Laten we die nou toch niet vergeten.
Peter Nicolaï schetst kort maar krachtig wat op dit moment het grote probleem is, maar hij laat het daar niet bij. Hij formuleert ook nog een oplossing.
Om tot zo’n gezonde balans te komen, is het nodig dat de regisseur en de scenarioschrijver zelf ook het initiatief kunnen nemen voor het maken van een speelfilm, documentaire of serie. Concreet betekent dit dat ze onafhankelijk van een producent of een investeerder een deel van de financiering moeten kunnen organiseren en dus ook iets in de melk te brokkelen hebben in het financieringstraject. Als de regisseur en de scenarioschrijver een eigen financieringsinbreng hebben, dan betekent dit dat het budget op een gelijkwaardigere manier gedekt zal kunnen worden door commerciële, praktische en artistieke partijen. Op die manier krijgen de visie en artistieke ambities van de regisseur en de scenarioschrijver — daar was het toch eigenlijk om te doen — ruimte en wordt de kans verhoogd dat er films en series ontstaan met een artistieke kwaliteit, films en series die meer zijn dan alleen maar een product.
Het is misschien onnodig te zeggen dat een goede filmmaker niet alleen een neus heeft voor wat de samenleving bezighoudt, maar dat die ook bij uitstek de kunst verstaat om met een film een snaar te raken en zijn eigen visie om te zetten in interessante verhaallijnen en beelden. Hoe kunnen we bij de uitvoering van deze wet de positie van de filmmakers versterken en daarmee het aandeel van de artistiek-kwalitatieve ambities in de totstandkoming van films, dramaseries en documentaires verhogen? Dat is toch een belang dat door de staatssecretaris voor Cultuur dient te worden beschermd en bevorderd?
Het betoog van Peter Nicolaï wordt vervolgens maar liefst nog interessanter en zelfs hoopvol.
Ik wil de staatssecretaris een weg schetsen. Stel er wordt een privaat filmmakersfonds opgericht, dat statutair uitsluitend bijdragen mag verlenen aan scenarioschrijvers en regisseurs die een scenario en filmplan ontwikkelen om daar vervolgens een producent bij te betrekken om tot realisatie van de film te komen. Stel dat zo’n fonds wordt gevoed door de exploitanten die op grond van deze wet een investeringsverplichting hebben. Dan krijgen de filmmakers — dat zijn degenen die voor de artistieke kwaliteit staan — een eigen positie naast de commerciële belangen van investeerders en de bedrijfseconomische belangen van producenten. Is de staatssecretaris het met mij eens dat een investering in zo’n fonds valt onder het bereik van deze wet? Dat is mijn kernvraag.
Een filmmakersfonds! Een fonds dat statutair alleen bijdragen verleent aan scenarioschrijvers en regisseurs!

Erkent de staatssecretaris dat er op dit moment te weinig mogelijkheden zijn voor de regisseur en de scenarioschrijver om met films en series hun eigen verhalen te vertellen, hun eigen visie te geven op de wereld en hun artistieke ambities waar te maken — aspecten die essentieel zijn voor het ontstaan van culturele kwaliteit — en dat de totstandkoming van zo’n filmmakersfonds van belang is om dat tekort op te heffen?
Ik wil nog een stap verder gaan.
Is de staatssecretaris bereid om een initiatief voor het oprichten van een filmmakersfonds actief te ondersteunen, zodat er films kunnen ontstaan die niet alleen commercieel aantrekkelijk zijn, maar ook praktisch haalbaar en artistiek interessant? Dat is dan een privaat fonds dat ziet op de regisseur en de scenarioschrijver als hoofdaanvrager, zodat deze filmmakers het initiatief kunnen nemen voor het maken van films. En ten slotte: zou zij bereid zijn om het overleg tussen aanbieders van audiovisuele content en makersverenigingen met als doel om tot concrete plannen voor zo’n privaat fonds te komen te stimuleren? Ik kijk met hoop en verwachting uit naar haar antwoorden.
En even later wordt het nog interessanter als Nicolai reageert op de heer van den Berg van de VVD:
De heer Nicolaï (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor de heer Van den Berg het hebben over het onderzoek waaruit blijkt dat eigenlijk Nederlandse films het in het buitenland minder goed doen dan je zou verwachten als je kijkt naar wat er allemaal in is gestopt. Mevrouw Prins is daar ook op ingegaan. Zou de heer Van den Berg, zou de VVD, het met mij eens kunnen zijn dat we ook eens zouden moeten kijken of we misschien de positie van de eigenlijke filmmakers, de artistieke filmmakers, dus de scenarioschrijvers en de regisseurs, in dat hele subsidietraject zouden kunnen versterken? Dat was eigenlijk mijn vraag aan de staatssecretaris, of we in het kader van deze wet misschien zo’n stap eens zouden kunnen zetten, misschien met een experiment of iets dergelijks. Want het zou weleens kunnen zijn dat er juist als die artistieke kant een stevigere positie krijgt, meer films ontstaan die op filmfestivals enzovoort hoog gaan scoren. Dat was mijn vraag aan de heer Van den Berg.
De heer Van den Berg (VVD):
De heer Nicolaï legt hier een interessante hypothese voor. Meneer Nicolaï heeft vragen gesteld over wat de verklaring zou kunnen zijn voor dat achterblijven van dat internationale succes. Ik heb daar ook vragen over gesteld. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris daarop gaat antwoorden, wat zij denkt dat daar de verklaringen voor zijn, en dan komen we vervolgens in een gesprek over wat je daaraan zou kunnen doen. Wat ik een interessant inzicht vind dat uit dit onderzoek naar voren komt, is het volgende. We spreken vandaag over het investeringsvolume in de Nederlandse sector van films, series en documentaires. Uit dit onderzoek blijkt dat het investeringsvolume niet zozeer de bottleneck is hiervoor, want die sector heeft een vrij grote omvang. We produceren ook in aantallen heel veel. Nogmaals, ik heb zelf aangegeven dat wij als overheid niet de beoordelaar zijn van de kwaliteit, maar als internationale festivals of internationale filmprijzen eigenlijk over wat we hier in Nederland produceren heen kijken in termen van kwaliteit, dan kun je wel de volgende vraag stellen. Komt het geïnvesteerde geld, zowel uit de private sector maar ook de 94 miljoen euro die jaarlijks door het Filmfonds wordt uitgegeven, precies op de goede manieren terecht en worden de subsidies ook volgens de juiste criteria met de juiste mechanismen toegekend? U geeft hier een voorbeeld van hoe u zou vinden dat het beter kan. Ik ben daar nog niet aan toe, omdat ik van de staatssecretaris nog niet heb vernomen wat zij als verklaring ziet voor dat achterblijvende succes, maar het zou kunnen dat daar een sleutel ligt.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben blij met dit antwoord. Het is nog een beetje een uitgesteld antwoord, zou je kunnen zeggen. Maar begrijp ik nou goed dat de heer Van den Berg zegt: als je de toppositie in de artistieke kwaliteit wil bereiken, gaat het er niet om hoeveel geld erin gepompt wordt, maar gaat het erom wat er aan artistieke ambities in een film gepompt wordt? Is hij het met mij eens dat we eens goed zouden moeten kijken of het systeem van subsidieverlening zoals het nu in elkaar zit niet een aanvulling behoeft?
De heer Van den Berg (VVD):
Ja, ik ben het daar eigenlijk heel erg mee eens. Het valt een beetje bezijden de inhoud van het wetsvoorstel dat we hier nu hebben liggen, maar ik vind wel dat de actuele ontwikkelingen die we zien, bijvoorbeeld dit onderzoek dat door het Filmfonds zelf is uitgevoerd, aanleiding zouden moeten zijn voor een discussie, misschien niet in dit huis, misschien niet in de Eerste Kamer, maar wel over hoe wij de publieke middelen, bijvoorbeeld via het Filmfonds, laten neerdalen in de sector, want kennelijk kan dat beter.
Onnodig te zeggen dat Afdeling Filmzaken enorm blij is met deze inzichten. En dat we net als de heer Nicolaï met hoop en verwachting uitkeken naar de antwoorden van demissionair staatssecretaris Gunay Uslu voor Cultuur en Media. Antwoorden die niet lang op zich lieten wachten.
We geven het woord aan de staatssecretaris :

Staatssecretaris Uslu:
Dank u wel, voorzitter. Ik ben ontzettend blij dat ik vandaag met uw Kamer dit wetsvoorstel mag behandelen. Het heeft jarenlang geduurd, maar nu zitten we dan toch in de slotfase. Ik hoop samen met u te komen tot een happy end.
De voorgestelde investeringsverplichting zorgt ervoor dat grote streamers die opereren op de Nederlandse markt, een steentje bijdragen aan Nederlandse audiovisuele producties. Denk daarbij aan streamers als Netflix, Disney+ en Amazon Prime. De streamers mogen in alle types producties investeren, uitgezonderd sport, maar in ieder geval dient de helft van het bedrag dat ze moeten investeren naar Nederlandse films, series en documentaires te gaan. Juist dit culturele audiovisuele aanbod moet volgens de Raad voor Cultuur worden gestimuleerd. Dit is nodig om te kunnen concurreren met het grote internationale aanbod. Dit gebeurt al in heel veel Europese landen om ons heen, bijvoorbeeld in België, Frankrijk en Duitsland. Ook hier zijn maatregelen genomen om private aanbieders bij te laten dragen aan nationale audiovisuele producties.
…….
Voordat ik aan de vragen begin, is het misschien goed om even de thema’s te benoemen. De vragen zijn eigenlijk best uitgebreid en ze gaan over verschillende thema’s. Het eerste thema is de effectiviteit van een wetsvoorstel na een amendering. Het tweede thema betreft de uitvoerbaarheid en het toezicht. Het derde thema is de investeringsverplichting in relatie tot makers. Het vierde thema is monitoring en evaluatie. Het vijfde thema is regionale talen. Het zesde thema is het filmmakersfonds. Het zevende thema gaat over de stapeling van middelen. Het achtste thema betreft het rapport-Olsberg over de Nederlandse films. Ten slotte heb ik nog overige vragen als thema toegevoegd.
We concentreren ons in dit artikel voornamelijk op de reactie die de staatsecretaris gaf op het derde thema : de investeringsverplichting in relatie tot makers ,maar vermelden hierna ook nog enkele andere interessante passages.
Filmmakersfonds
Staatssecretaris Uslu:
Dan kom ik bij het filmmakersfonds. De heer Nicolaï vroeg of er ook geïnvesteerd kan worden via een filmmakersfonds. Dit is mogelijk. Streamers kunnen ervoor kiezen hun investeringen via een fonds te doen. Voorwaarde is wel dat deze investeringen worden gedaan in Nederlandse culturele av-producties. Streamers moeten dit verantwoorden, namelijk aan het Commissariaat. Een afdracht aan een fonds is op zichzelf niet voldoende. Daar zit ook een verantwoording aan vast, en die verantwoording is best complex. Gelet op de aard van de investeringsverplichting is het aan de marktpartijen zelf om een dergelijk fonds op te richten of zich aan te sluiten bij een bestaand fonds. Daar kan ik als staatssecretaris niet op aansturen. Als de streamers gezamenlijk een fonds oprichten, juich ik dat alleen maar toe, eerlijk gezegd. Door samenwerking kun je namelijk grotere producties maken, hogere kwaliteit realiseren en meer zichtbaarheid organiseren.
Ik wil niemand uitnodigen, maar …
De voorzitter:
Dat heeft u wel gedaan. De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik beluister de woorden van de staatssecretaris. Mijn vraag ging eigenlijk niet zozeer over streamers die een fonds zouden oprichten. Stel dat er zo’n fonds wordt opgericht — dat kan ook door de filmmakers zelf worden opgericht — en dat zo’n fonds statutair verplicht is om in filmproductie te investeren en de streamers dus in zo’n fonds storten en het geld gebruikt moet worden om in een filmproductie terecht te komen. Valt dat dan onder het bereik van de wet? Ik beluister in de woorden van de staatssecretaris dat zij daarop ja zegt, maar het is niet letterlijk wat ze zei. Ik wil daar dus graag even duidelijkheid over hebben.
Staatssecretaris Uslu:
Het is mogelijk, maar ik weet niet of streamers dat zullen doen. Het zijn commerciële bedrijven, die ook kijken: hoe kan ik dit programmeren? Ik ga nu even op die stoel zitten. Ik kan me voorstellen dat streamers dit niet interessant vinden om te doen, omdat ze zelf zeggenschap willen hebben over wat ze maken, over wat ze willen programmeren en over hoe ze dat willen doen. Het is een optie en de wet zegt niet dat het niet kan. Het is een mogelijkheid.
De heer Nicolaï (PvdD):
Dat snap ik. Het is aan de streamers of ze daarin investeren. Maar mij gaat het erom of het, áls ze het doen, binnen het bereik van de verplichting valt die in de wet is geformuleerd. Daarop zie ik de staatssecretaris ja knikken. Die duidelijkheid wilde ik inderdaad graag hebben.
De tweede vraag die ik aan de staatssecretaris gesteld heb, was of ze bereid is om daar een stapje in te doen en de filmmakers, de regisseurs en de scenaristen met de streamers in contact te brengen en te bekijken of het mogelijk is om tot zo’n fonds te komen.
Staatssecretaris Uslu:
Daarop heb ik net geantwoord dat ik dat niet kan sturen. Zij hebben natuurlijk contact met elkaar. Ik begrijp wel de oervraag die hieronder ligt. De heer Nicolaï zei ook dat de driehoek van makers, regisseurs en scenarioschrijvers meer ruimte en meer positie moet krijgen. Maar het produceren, het aanvragen doen bij het Filmfonds en andere fondsen, het producent zijn, is wel een schakel. Waar ik op dit moment vooral op stuur, is dat de driehoek tussen scenarioschrijvers, regisseurs en producenten veel hechter moet zijn. Daar kom ik straks nog op. Dat is een relatie die veel inniger moet worden. Je hebt producenten nodig om te kunnen produceren, om een film te kunnen maken. Dat is in heel Europa zo. Als wij dat opeens heel anders inrichten, dan vallen we heel erg buiten het systeem. Maar de wens dat scenarioschrijvers en regisseurs meer in positie moeten worden gebracht en belangrijker en invloedrijker moeten worden, deel ik helemaal met de heer Nicolaï. Ik kan alleen niet dit hele systeem aansturen en een fonds realiseren op deze manier. Dat lukt mij niet.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben blij met wat de staatssecretaris zegt. Ik ben het met haar eens dat ze er niet wettelijk op kan aansturen, maar als je het van belang vindt voor de artistieke kwaliteit van films — en daar hoorde ik de staatssecretaris wel over, net als de heer Van den Berg — dan kan je dat natuurlijk wel een zetje geven. Ik ben zo benieuwd of de staatssecretaris er ook iets voor voelt om daar enige ondernemende actie in te realiseren. Dat was eigenlijk mijn vraag. Ik hoopte dat ook. Ik zie de staatssecretaris knikken. Misschien moeten we dan maar gewoon afwachten of er op een gegeven moment op dat punt iets uit haar handen komt. Dat was mijn vraag.
Staatssecretaris Uslu:
Nog even over dat zetje. Ik loop voor makers, ik ren voor makers, dat is ook mijn hele motivatie in deze functie. Dat zetje vanuit het perspectief van de makers ben ik eigenlijk alleen maar aan het geven, met alle partijen die ik spreek in de filmsector. Ik kijk constant naar de positie van de makers, dus ook in dezen kijk ik natuurlijk naar wat het beste is voor de makers. Daar kijk ik steeds naar. Maar nogmaals, ik kan nu niet vanuit mijn positie dat zetje officieel juridisch geven. Dat is iets wat ik niet kan doen.
Samenvattend
De heer Nicolaï (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik ben erg blij — als ik het zo goed heb aangevoeld — dat we op dezelfde lijn zitten en dat de echte filmmakers, de regisseurs en de scenaristen, toch een hele belangrijke functie vervullen in de totstandkoming van films. We hebben het gehad over het Olsbergrapport en de kwaliteit enzovoorts. Als je daarnaar kijkt, zie je geen producenten en productiemaatschappijen enzovoorts die genoemd worden, maar je ziet — weet ik wat — Von Trier, Vinterberg, België met Dhont enzovoorts. Het gaat dus om de topmensen die met regie, scenario’s en filmplannen komen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we het daar vandaag over gehad hebben. We moeten ook het gevoel krijgen dat we meer die kant op moeten kijken. Ik hoop dat we de toepassing van deze wet al een beetje in die richting kunnen duwen, een zetje kunnen geven — sturen mag niet — enthousiast zijn en daar met z’n allen aan werken. Ik denk dat dat voor de film heel belangrijk is. Het is jammer dat het oorspronkelijke wetsontwerp, waarin het echt alleen over film ging, in mijn ogen en die van mijn fractie verminkt is. Het is jammer dat het nog maar 50% is. Ik denk dat wij als fractie hetzelfde standpunt innemen als GroenLinks-Partij van de Arbeid. Het is wat weinig, maar het is in ieder geval iets om mee te beginnen. Ik hoop dat we na de evaluatie kunnen zeggen: misschien moet er nog eens een tandje bij. Daarmee wil ik afsluiten.
Dank u wel.
Afdeling kan niet anders dan hoopvol zijn over het feit dat in de Eerste Kamer erkend wordt dat de echte filmmakers (de scenarioschrijver en regisseur) een hele belangrijke functie vervullen in de totstandkoming van films.
Hieronder nog enkele interessante passages in de antwoorden van de staatsecretaris.(NB het volledige verslag kunt u hier lezen)
Om hoeveel geld gaat het?
Op basis van de omzetcijfers van 2022 is de ruwe schatting dat de investeringen in de Nederlandse culturele av-producties circa 45 miljoen per jaar zullen zijn. We gaan ervan uit dat streamers meer zullen moeten investeren dan ze nu al doen. Dit baseren we op ruwe schattingen op basis van omzetcijfers en het huidige Nederlandse aanbod in de catalogus van streamers. Het eerste halfjaar van 2023 laat een groei van de omzet zien van ongeveer 9%. Een dergelijke groei leidt naar verwachting tot een jaarlijkse impuls van circa 50 miljoen euro. Dit geschatte bedrag is gebaseerd op de groeicijfers van de totale Nederlandse VOD-markt. Uit de jaarlijkse monitoring zal duidelijk worden hoeveel er daadwerkelijk wordt geïnvesteerd. Deze monitoring en de evaluatie zullen met beide Kamers worden gedeeld, zodat u deze inzichten ook krijgt.
…….
Heffing
De heer Walenkamp stelde ook nog een vraag over het instrument van een investeringsverplichting in relatie tot een heffing. Dat is een terechte vraag. Er is gekozen voor een investeringsverplichting. Het voordeel van dit instrument is dat de streamingsdiensten verplicht worden te investeren in Nederlandse producties, maar dat zij wel zelf kunnen beslissen waarin zij investeren. Hiermee kunnen ze ook zelf verdienen aan deze producties. Op deze manier is het een prikkel om ze goed in de markt te zetten. De kans op een groot publiek voor deze producties wordt daarmee ook groter. Dat is vrij belangrijk, omdat het ook gaat om zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires. Een ander voordeel is dat een investeringsverplichting de publiek-private samenwerking stimuleert. Streamers als Netflix en Amazon Prime willen graag samenwerken met bijvoorbeeld de publieke omroep. De investeringsverplichting is daarvoor een goede basis. Zo zullen er ook hogere budgetten ontstaan voor grotere producties van hogere kwaliteit. Dat versterkt de concurrentiepositie van het Nederlandse product.
Dit alles in tegenstelling tot een heffing, waarmee in feite een extra belasting geheven wordt. Bij een heffing zit de overheid achter het stuur — zo kun je het noemen — en verdeelt het de private middelen via het Filmfonds. De betrokkenheid van de streamers en hun inzet om producties tot een succes te maken, is dan veel minder. Dat zijn even de voor- en nadelen; daar vroeg de heer Walenkamp naar.
Hoe gaan streamers hun gegevens aanleveren?
Mevrouw Prins van de CDA-fractie heeft meerdere vragen gesteld over de uitvoerbaarheid van de investeringsverplichting en het toezicht daarop. De eerste vraag van mevrouw Prins is hoe het commissariaat de juistheid van de gegevens kan controleren die de streamers aanleveren. Wordt de accountantsverklaring verplicht, zo luidt haar vraag. Artikel 3.29h, derde lid, van het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om in een ministeriële regeling nadere eisen te stellen aan de stukken die de streamers ter verantwoording dienen aan te leveren bij het commissariaat. Een accountantsverklaring kan daar een onderdeel van zijn. Dit is dus een interessante suggestie van mevrouw Prins. Ik kan haar toezeggen dat ik deze mogelijkheid in de uitwerking van de ministeriële regeling ook nadrukkelijk mee zal nemen.
Verder vraagt mevrouw Prins hoe de regels en handhaving die nodig zijn als buitenlandse partijen zich niet aan de afspraken houden, eruit komen te zien. Streamers moeten aantonen hoeveel ze hebben geïnvesteerd in een productie. Dit doen ze door het overleggen van overeenkomsten aan het commissariaat. Dit kunnen bijvoorbeeld overeenkomsten met onafhankelijke producenten zijn. Uit die overeenkomsten blijken de kosten van een bepaalde productie. Het zevende lid van artikel 3.29g bevat de mogelijkheid om een algemene maatregel van bestuur op te stellen. Dit zullen we doen zodra de investeringsverplichting in werking is getreden. Hierin worden regels vastgesteld over wanneer de investering niet wordt nagekomen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een overeenkomst met een producent niet wordt nagekomen of wordt ontbonden, of wanneer een productie in eigen beheer wordt stopgezet. Dat geldt niet alleen voor buitenlandse streamers, maar ook voor binnenlandse streamers.
…
Eerlijke betaling aan makers heeft prioriteit – versterking auteurscontractenrecht
Ik kan u wel zeggen dat voor mij eerlijke betaling aan makers prioriteit heeft, ook als het gaat om investeringen door streamers. In mijn beleid staat fair pay centraal; dat weet de Kamer inmiddels ook, denk ik. Zo zal fair pay bij gesubsidieerde culturele instellingen vanaf 2025 door de overheid gestimuleerd worden met ruim 34 miljoen euro.
Bij eerlijke betaling gaat het niet alleen om honoraria, maar ook om auteursrechtelijke vergoedingen. Hiervoor werk ik samen met de minister voor Rechtsbescherming aan het wetsvoorstel Versterking auteurscontractenrecht. Dit wetsvoorstel versterkt de onderhandelingspositie van makers ten opzichte van hun exploitanten, waaronder dus ook streamingsdiensten.
De filmproducenten willen, samen met de aanbieders van de streamingsdiensten, afspraken maken over eerlijke betaling voor alle makers van Nederlandse filmwerken, ook als het gaat om producties uit het verleden. Deze onderhandelingen zijn nog gaande. We streven naar een mooie uitkomst. Ik zal hierop straks nog verder doorgaan.
Mevrouw Veldhoen stelde hierover de vraag of er niet beter een wettelijke basis gecreëerd kan worden in plaats van een vrijwillig convenant. Dat is eigenlijk een separaat onderwerp, dat in het kader van het wetsvoorstel Versterking auteurscontractenrecht moet worden besproken. De Raad van State heeft hierover geadviseerd. Het nader rapport is in voorbereiding en we kunnen dat op korte termijn naar de Tweede Kamer sturen.
…..
De voorzitter:
U was bezig met uw derde thema, de relatie tot de makers.
Staatssecretaris Uslu:
Ja. Daar was ik mee bezig. Ik was bezig met de vraag over het vrijwillige convenant en de behandeling van het wetsvoorstel Versterking auteurscontractrecht. Dit wordt besproken en de Raad van State heeft hierover geadviseerd. Ik kan dit samen met de minister voor Rechtsbescherming op korte termijn naar de Tweede Kamer sturen.
Onderhandelingen makers – exploitanten
Er is op dit moment op goede inhoudelijke gronden een keuze gemaakt op dit punt. Ook de makers zijn bereid met de producenten en streamers te onderhandelen. Ik ondersteun het onderhandelingsproces op allerlei manieren, juist ook voor de makers. Het is mijn inzet te komen tot een eerlijke betaling voor makers in dit proces. Vanuit dat perspectief ben ik betrokken bij dit traject. Ik heb een onafhankelijke procesbegeleider aangesteld die de partijen daarbij helpt. Ook ben ik bereid om een advocaat in te schakelen om de afspraken op papier te zetten. Beide partijen, zowel de makers als de exploitanten, hebben aan de minister voor Rechtsbescherming en mij toegezegd dat ze de onderhandelingen tot een goed eind zullen brengen. Van beide partijen verwacht ik dat ze bereid zijn de nodige concessies te doen om tot elkaar te komen. Dit is in het belang van de hele filmsector en van de filmmakers die een waardevolle bijdrage leveren aan de Nederlandse films. Die onderhandelingen zijn nog gaande.
Mevrouw Veldhoen vroeg ook nog naar de terugvaloptie als de onderhandelingen mislukken. Ik ga ervan uit dat de onderhandelingen tussen partijen resultaat zullen opleveren en niet zullen mislukken. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn en ze mislukken wel, dan zullen minister Weerwind en ik aan de partijen vragen een derde in te schakelen om een knoop door te hakken over de billijke vergoedingen. Daarvoor is het nu nog te vroeg, denk ik.
Mevrouw Veldhoen vroeg ook aan mij om toe te zeggen dat ik de inkomenspositie van makers in de av-sector ga monitoren. Daar ben ik in zekere zin al mee bezig. Op dit moment zijn er bij het Platform ACCT zogenaamde ketentafels ingesteld. Hier worden de inkomenspositie en de arbeidsomstandigheden van makers in verschillende culturele disciplines besproken. Een van die ketentafels is de av-sector. Wat betreft de voorwaarden en de omstandigheden van makers, zoals producenten, regisseurs, scenaristen, crew en cast, wordt er momenteel aan de Ketentafel AV vrij hard gewerkt aan de verbetering van het ontwikkelen van praktijkinstrumenten om de omstandigheden te verbeteren. Dit alles vergroot onze kennis over de inkomenspositie van makers, maar ik ben bereid om nog nader te bezien of dit alles inderdaad voldoende beeld geeft over de inkomenspositie van makers in de av-sector of dat er nog extra onderzoek nodig is.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Goed om te horen op welke wijze zij de vinger aan de pols houdt als het gaat om de positie van de makers. Ik ben er een beetje bang voor dat streamers zullen zeggen: “Wij moeten nu al aan de investeringsverplichting voldoen en straks moeten we ook nog een auteursrechtenvergoeding betalen.” Het is vestzak-broekzak, dus er moet ergens ingeleverd worden. Hoe borgt de staatssecretaris dat dit niet gebeurt? Hoe borgt zij dat deze investeringsverplichting niet de onderhandelingen gaat doorkruisen?
Staatssecretaris Uslu:
Zowel de investeringsverplichting als de auteursrechtelijke vergoedingsverplichting voor VOD-aanbieders heeft een eigen grondslag. Streamers moeten dus aan de investeringsverplichting voldoen op basis van de Mediawet. Het Commissariaat houdt daar toezicht op. De afspraken over de auteursrechtelijke vergoeding worden straks vastgelegd in een overeenkomst waar de streamers zich aan moeten houden. Het zijn dus wel echt twee andere wegen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp dat het twee gescheiden wegen zijn die worden bewandeld. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: is er ook oog voor het risico dat dit bijvoorbeeld ook aan die procesbegeleider wordt meegegeven? Vanuit de optiek van de streamers kan ik me voorstellen dat dit allemaal kosten zijn die ten behoeve van derden moeten worden gemaakt. Zij zullen dat misschien op een andere manier beschouwen. Mijn vraag is: kan bijvoorbeeld aan de procesbegeleider worden meegegeven dat dit ook als een risico wordt gezien, in ieder geval vanuit sommige, en dat daar ook rekening mee moet worden gehouden? Die auteursrechtenvergoeding staat natuurlijk op zichzelf, maar nu lopen die beide trajecten een beetje parallel. Daarom wijs ik ook op dit risico.
Staatssecretaris Uslu:
Ik snap de vraag. De makers zelf zijn zich hier natuurlijk ook heel erg van bewust. Ik heb verschillende gesprekken gevoerd met zowel de vertegenwoordigers van de streamingsdiensten als de makers. Er kijkt inderdaad een procesbegeleider naar. De makers zelf zijn zich hier ook echt wel van bewust. Ik kan natuurlijk wel de zorg van mevrouw Veldhoen meenemen om dit nog een keer te bespreken met de procesbegeleider en de vertegenwoordigers van de makers, en te benoemen om hier rekening mee te houden.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.
…
Olsberg rapport
….
Het Olsberg-rapport over de Nederlandse film is in opdracht van het Nederlands Filmfonds opgesteld. In het rapport is gekeken naar commercieel succes, het aantal bioscoopbezoekers, en ook naar artistiek succes, dus nominaties en prijzen op toonaangevende internationale festivals. Olsberg heeft daarbij een vergelijking gemaakt met België, Denemarken, Zweden en Oostenrijk. Dit geeft een goed inzicht in hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Dat is belangrijk, omdat deze films vrijwel allemaal door de overheid worden gesubsidieerd.
De belangrijkste conclusies zijn niet verrassend, inderdaad, maar wel confronterend. Een groot aantal speelfilms doet het heel goed bij het Nederlandse publiek, maar geen van de Nederlandse speelfilms is geselecteerd voor de belangrijkste filmfestivals, zoals Cannes, Berlijn, Sundance en Venetië. Daarnaast haalde geen van de Nederlandse speelfilms 250.000 Europese bioscoopbezoekers.
….
Maar Olsberg laat wel zien wat beter moet en vanuit OCW zetten we daar ook op in, dus we zijn eigenlijk heel erg blij met het rapport. Het gaat dan om betere kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse films. Dit doen we door in te zetten op grotere productiebudgetten, dus meer geld voor minder films, en door talentontwikkeling te stimuleren en talent te koesteren, zoals ik net al heb benoemd. Dat kunnen we echt beter doen: meer ruimte geven aan de talenten die we hebben en die meer koesteren, want die moet je toch wel bij je houden. Dat doen we ook door meer geld en tijd te bieden voor de scenario- en ontwikkelfase, waar de heer Nicolaï ook naar verwees, dus voorafgaand aan het productieproces scenarioschrijvers en regisseurs ruimte geven om meer tijd en geld te steken in de ontwikkelfase. En door het aanjagen van goede samenwerking in de driehoek die ik net noemde, van producent, regisseur en scenarioschrijver. Die moeten een innige relatie hebben om mooie, kwalitatief goede films te kunnen maken. We doen dat ook door internationale coproducties te stimuleren. Dat zijn eigenlijk de punten waar het rapport naar verwijst en waar wij de afgelopen vier jaar mee bezig zijn geweest. Maar de film heeft natuurlijk meer tijd nodig. Die heeft twee, drie, vier jaar nodig, want dat is de doorlooptijd van een film.
Nog even over die punten die het rapport van Olsberg adresseert. Het Filmfonds heeft al verschillende maatregelen genomen. Het Filmfonds werkt nu aan een nieuw beleidsplan voor 2025-2028, waarin nog sterker op deze prioriteiten wordt ingezet. Maar ook de sector pakt deze handschoen op. Men is zich ervan bewust dat de lat ook hoger gelegd moet worden — gelukkig is men zich daarvan bewust — zodat er meer eigenzinnige speelfilms worden gemaakt, speelfilms die uitdagen, speelfilms die prikkelen en inspireren, films die zowel een nationaal als een internationaal publiek aanspreken. Dus nogmaals, ik ben blij met wat het rapport-Olsberg beschrijft.
Het rapport zegt ook — dat is toch wel mooi om hier te benoemen — dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en dat er tal van kansen liggen om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren. …
…..
Waarom vallen platformen zoals Apple, Google en Tik Tok en de omroepen niet onder de investeringsverplichting?
Mevrouw Prins vraagt om nader onderzoek naar de positie van platformen zoals Apple, Google en TikTok, in relatie tot dit wetsvoorstel. Ik begrijp het punt van mevrouw Prins over videoplatformen zoals YouTube en Facebook. Zij vallen niet onder de investeringsverplichting. Het punt is dat zij geen zogenoemde VOD-aanbieders, dus video-on-demandaanbieders, zijn. Dat betekent dat zij niet zelf producties produceren of aanbieden. Zij bieden alleen een platform voor het aanbod van andere diensten en voor video’s die door gebruikers erop worden gezet. Het zijn zogenaamde videosharingplatforms. Maar ik snap het punt van de fractie van het CDA dat er hierdoor enige vorm van oneerlijkheid lijkt te zijn. Mevrouw Prins vroeg mij om te onderzoeken of het mogelijk is om deze platformen onder de werking van de investeringsverplichting te brengen. Ik ben bereid om dat te doen. Ik zal dit punt meenemen in de evaluatie na drie jaar.
Mevrouw Veldhoen vraagt waarom omroepen niet onder de investeringsverplichting vallen. De publieke omroep en de commerciële zenders vallen inderdaad niet onder de investeringsverplichting. De bijdrage van deze partijen aan Nederlands cultureel audiovisueel aanbod is al eigenlijk best groot. Commerciële omroepen zijn wettelijk verplicht om minimaal 40% van de zendtijd te vullen met oorspronkelijk Nederlands of Friestalig aanbod. Bij de publieke omroep is het onderdeel van de publieke taak vastgelegd in de Mediawet. Er wordt door de publieke omroep circa 50 miljoen euro besteed aan Nederlandse filmseries en documentaires. Grote VOD-diensten van commerciële media-instellingen zoals Videoland van RTL, vallen wel onder de investeringsverplichting.
….