Bijgewerkt april 2019
Afdeling Filmzaken neemt nieuwe beleidsmaatregelen onder de loep om te kunnen beoordelen of een maatregel een oplossing biedt voor problemen waar de sector mee kampt; verbetert het de positie van makers en producenten en/of vervult het een (basis) behoefte van producenten en filmmakers bij het realiseren van hun films.
Afdeling Filmzaken hanteert hierbij de volgende visie : Wil een sector succesvol zijn en zich volwaardig kunnen ontwikkelen, dan moet er allereerst voldaan worden aan een aantal basisbehoeften. In het geval van filmmakers en producenten is dat:
- Autonomie
- Weten wat er met je werk gebeurt
- Kunnen leven van je werk, meedelen in opbrengsten
Problemen waar de sector mee kampt
Op dit moment wordt er onvoldoende voorzien in deze basisbehoeften. Het marktaandeel van de Nederlandse film is gekelderd en de financiering van films wordt almaar kariger. Producenten, scenarioschrijver, regisseurs, acteurs cameramensen, artdirectors en editors kunnen steeds moeilijker tot de kwaliteit komen die ze voor ogen hebben en hun autonomie staat meer en meer onder druk. Daarbij weten producenten misschien nog wel wat er met hun film of programma gebeurt, maar de makers niet. Die komen hun film soms ineens tegen op Netflix of in een vliegtuig op een vlucht naar Los Angeles. Dat hun film verkocht is heeft niemand ze verteld.
En inderdaad krijgen filmmakers een honorarium, maar als zzp’er kun je daar in de meeste gevallen van rondkomen terwijl je de film aan het maken bent. Het stelt je niet in staat om nieuw werk te ontwikkelen en al helemaal geen pensioen van op te bouwen. Meedelen in opbrengsten gebeurt voornamelijk via collectieve beheerorganisaties (CBO’s) die daar moeizame onderhandelingstrajecten voor moeten doorlopen en rechtszaken voor voeren. Met de huidige inkomsten kunnen filmmakers en veel producenten dus geen gezonde onderneming in stand houden.
Filmbeleid heeft op deze punten een belangrijke taak.
Formuleren van filmbeleid
Filmbeleid wordt op allerlei bestuurlijke niveaus eens in de vier jaar geformuleerd en kan indien nodig aangepast. Op dit moment wordt gebrainstormd over het beleid vanaf 2021. Hier nemen tal van partijen aan deel, maar de stem van filmmakers klinkt er nog te weinig in door.
Gelukkig is er nog een andere manier om filmbeleid bij te sturen en dat is met concrete maatregelen. Hiervoor is het Nederlands Filmfonds een belangrijke partij. Het is immers verantwoordelijk voor de uitvoering van het filmbeleid van de Minister van OCW, het neemt maatregelen en heeft namens de sector een stem bij de formulering ervan. Het Filmfonds kan dus het verschil maken.
Afdeling Filmzaken analyseert maatregelen vanuit het perspectief van filmmakers (en soms ook producenten) niet alleen om de sector te informeren, maar ook zodat beleidsmakers en het fonds hun voordeel hiermee kunnen doen.
Dit keer beoordelen we het BTW convenant.
Achtergrond BTW CONVENANT
Sinds 1996 staat de overheid alle bioscopen en filmhuizen in Nederland toe een verlaagd BTW tarief van 6% te hanteren. Dit levert de bioscopen tientallen miljoenen per jaar op. Hoewel de overheid geen voorwaarden kan verbinden aan de verlaging van de BTW, zou de filmsector hiervan toch mee moeten profiteren. Het eerste convenant om tot een afspraak hierover te komen stamt uit 1999 en is gesloten tussen het Nederlands Fonds voor de Film, de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie (NFC) en de Staat der Nederlanden.
In het convenant is toen vastgelegd dat het voordeel van het verlaagde BTW-tarief (van 6%) voor de bioscoopbranche gecompenseerd zou worden met een «vrijwillige tegenprestatie» waarbij er jaarlijks € 0,9 miljoen bijgedragen wordt aan het Nederlands Fonds voor de Film. Dit bedrag wordt geoormerkt voor filmproductie, marketing en filmeducatie. (bron brief van minister Plasterk naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 14 november 2007 en 26 juni 2008 )
In 2007 nam de Tweede Kamer vervolgens een motie aan van Kamerlid Leerdam (motie 25 434, nr. 36) waarin de regering verzocht werd om met de filmbranche in overleg te treden over een hogere compensatie van het BTW voordeel. De toenmalige Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten (NVB) en de Nederlandse Vereniging van Filmdistributeurs (NVF) hebben zich toen bereid verklaard de bestaande bijdragen aan de Nederlandse film substantieel te verhogen. Dit leidde tot een bonusregeling die tussen 2009 en 2017 werd uitgevoerd door het Abraham Tuschinski Fonds (ATF)
Abraham Tuschinski bonusregeling 2009 – 2017
Deze regeling hield in dat onder voorwaarden, per betalende bioscoopbezoeker, een bonusbedrag direct beschikbaar werd gesteld aan de producent. Dit bedrag moest vervolgens aantoonbaar worden geïnvesteerd in een Nederlandse bioscoopfilm met een release in de Nederlandse bioscoop of filmtheater. (bron FPN site)
Op die manier werd er zo’n 1.5 miljoen jaarlijks geïnvesteerd in de Nederlandse film (zie overzicht Bonusuitkeringen). Het voordeel van deze regeling was dat iedere producent (dus ook beginnende producenten en producenten van documentaire en arthousefilms) die een film had uitgebracht in de bioscoop, en bezoekers had getrokken, een bedrag kreeg om te investeren in een nieuw project. Soms waren het kleine bedragen, maar voor producenten is elk bedrag meer dan welkom dat naar eigen inzicht geïnvesteerd kan worden in een project.
Voor- en nadelen van de bonusregeling
De bonusregeling was op meerdere fronten gunstig voor producenten – ze stond open voor alle producenten – er was een grote vrijheid in de besteding, zolang het maar om een filmproductie ging en het bedrag hoefde niet terug betaald te worden. Het enige nadeel was eigenlijk dat de regisseur en de scenarioschrijvers van de films, waarvoor de bonus toegekend werd, niet meedeelden en dus niet zelf konden investeren in een nieuw project.
De voordelen van de bonusregeling kwamen ook ter sprake tijdens het najaarsoverleg van 2017 in het Ketelhuis. Op dat moment werd er tussen betrokken partijen nog onderhandeld over een nieuw BTW convenant. De directeur van het Filmfonds, die aan het overleg over het nieuwe convenant deelnam, gaf tijdens het overleg aan dat je een broedende kip niet moet storen en dat de sector rustig moest afwachten.
Op de site van het Filmfonds lazen we welke rol het Filmfonds zich in dergelijke onderhandelingen aanmeet (https://www.filmfonds.nl/page/4728/koepelafspraken-producenten-en-openbaarmakers) :
“Het Fonds faciliteert het gesprek tussen producenten en openbaarmakers (waaronder bioscopen, publieke omroep, commerciële omroepen, VOD en internetaanbieders) om tot koepelafspraken te komen en vraag en aanbod in balans te brengen. Het gaat om afspraken die transparantie en economische circulariteit in de keten stimuleren en daarmee het verdienvermogen van de sector als geheel bevorderen, zodat betere condities worden gecreëerd voor de arbeidsmarktpositie van professionals.”
Wat betreft het Filmfons was het dus de bedoeling dat het nieuwe BTW convenant de transparantie, de circulariteit en het verdienvermogen van de sector als geheel zal gaan stimuleren zodat er betere posities ontstaan voor professionals.”
Deze eisen vallen mooi samen met het oplossen van problemen in de sector en voorzien bovendien voor een deel in de basisbehoeften van producenten en filmmakers. We kunnen dus met een gerust hart het nieuwe BTW convenant op deze aspecten beoordelen.
Het nieuwe BTW convenant
Is er meer geld beschikbaar?
In maart 2018 bleken de partijen uitgebroed en werd het ei gelegd.
In de brief die de minister naar de Tweede kamer stuurt over het nieuwe convenant lezen we dat de bioscoopexploitanten en filmdistributeurs vanaf 2018 substantieel hogere bedragen zullen leveren aan de productie van de Nederlandse Publieksfilm. In 2016 was het bedrag 2016 3,4 miljoen euro en met een afdracht van 0,15 euro per kaartje zal dat in 2018 naar schatting uitkomen op 5,4 miljoen euro.
Uit het jaarverslag van het Abraham Tuschinski Fonds alsmede uit het overzicht van toegekende bedragen tussen 2009 en 2017 maken we op dat er zo’n 1.6 miljoen euro per jaar wordt toegekend. We weten niet waar het resterende bedrag aan is besteed.
Als er vanaf 2018 inderdaad 5,4 miljoen wordt gereserveerd dan betekent dit een substantiële verhoging. Overigens is het niet raar dat er meer geld in het fonds gestopt wordt, aangezien de BTW vanaf de negentiger jaren een aantal keer gestegen is; namelijk van 17,5% in 1992 naar 19% in 2001 en 21% in 2012. Het voordeel voor de bioscopen is dus in de loop der jaren behoorlijk toegenomen. (bron)
Btw-tarief | Btw-tarief | |
Sinds | Verlaagd | Standaard |
1 oktober 2012 | 6% | 21% |
1 januari 2001 | 6% | 19% |
1 oktober 1992 | 6% | 17,5% |
Het was dus zeker tijd voor een aanpassing.
Wat is er veranderd?
Allereerst is duidelijk dat de doelstelling van het Abraham Tuschinski Fonds is versmald. Het heeft niet langer als doel om een breed palet aan films tot stand te laten komen, maar het richt zich alleen op Publieksfilms. (NB Hoe beoordeeld wordt of de aanvraag een publieksfilm betreft is nog wat vaag in de definitie in het Reglement-Uitvoeringsregeling-2018.)
Blijkbaar vinden de bioscopen en de distributeurs dat met het ondersteunen van publieksfilms hun belang het beste gediend is. Maar is deze keuze ook in het belang van de sector als geheel? Dat is natuurlijk een belangrijke vraag, ook voor het Filmfonds.
Het ATF volgt hierbij het credo ‘meer geld naar minder films’ van het Filmfonds.
‘Een beperkt aantal publieksfilms zal een substantiële bijdrage ontvangen.’
Hiermee lijkt het bestuur van ATF in te zetten op het verhogen van filmbudgetten en het ondervangen van de verzwakte positie van distributeurs die zelf ook 40% bijdragen.
Je kunt vraagtekens plaatsen bij deze strategie: ten eerste omdat de budgetten niet zodanig verhoogd worden dat ze op kunnen boksen tegen de nog vele malen hogere budgetten van de concurrentie, lees Amerikaanse film.
Ten tweede omdat het de vraag is of hiermee de verzwakte positie van distributeurs wordt ondervangen. Het zou namelijk kunnen dat de sector toe is aan andere business modellen. In Nederland hebben we piepkleine distributeurs terwijl elders in de wereld er juist concentratie van distributie maatschappijen zien. De vraagkant wordt immers in belangrijke mate gestuurd door platforms die bulk willen aankopen. Hoe meer, hoe beter.
Basisprincipe van het nieuwe convenant
Het basisprincipe van de regeling is dat het bedrag, dat in de film geïnvesteerd wordt via een Minimum Garantee en zogenaamde risicodragende investeringen (Equity), met de helft wordt aangevuld.
“De hoogte van de Bijdrage ten behoeve van een Publieksfilm wordt berekend door de Minimum garantie en/of door Mede-aanvrager ingebrachte Equity met een factor 1,5 te vermenigvuldigen.”
Aanvullende voorwaarden
- De distributeur moet minimaal 150.000 euro als MG toekennen.
- Het budget moet minimaal 1.5 miljoen euro bedragen
- Het project moet ondersteund worden door de semi-automatische regeling (Film Production Incentive) van het Filmfonds
- Met als gevolg : De producent moet hoofdverantwoordelijk zijn geweest bij de productie van 1 bioscoopfilm in de afgelopen 7 jaar.
Hoogte van de bijdrage
Er is sprake van een maximale bijdrage die je kunt ontvangen van het AFT fonds. Waarbij het opvallend is :
Films die NIET inhoudelijk zijn goedgekeurd door het Filmfonds kunnen een hogere bijdrage krijgen dan films die WEL inhoudelijk zijn goedgekeurd.
De films die NIET inhoudelijk zijn goedgekeurd door het Filmfonds zijn dus in het voordeel, hoewel ze dan per saldo minder subsidie hebben ontvangen. Deze films kunnen maximaal 750.000 euro ontvangen terwijl de films die wel inhoudelijk zijn goedgekeurd : maximaal 500.000 euro kunnen krijgen.
Afdeling Filmzaken heeft de volgende vragen: Richt de selectieve regeling van het Filmfonds zich in de toekomst nog wel op Publieksfilm? De distributeurs en bioscopen hechten immers niet heel veel belang aan dit oordeel. Is het BTW convenant een onderdeel van een nieuwe koers van het Filmfonds waarin Publieksfilms vooral aangewezen zullen zijn op het ATF fonds en de Cash Rebate? En zal de selectieve regelingen zich gaan concentreren op crossover en arthouse?
“De hoogte van de Bijdrage ten behoeve van een Publieksfilm waaraan een Selectieve filmfondsbijdrage wordt verleend, wordt berekend door de Minimum garantie en/of door Mede-aanvrager ingebrachte Equity met een factor 1,5 te vermenigvuldigen en bedraagt maximaal € 500.000,- en maximaal 30% van het Productiebudget.”
Rangorde
Het ATF bestuur honoreert de Aanvragen in de volgorde van de rangorde totdat het door het Bestuur vastgestelde budget ten behoeve van verlening van de volledig aangevraagde Bijdragen voor die aanvraagronde is bereikt. De resterende Aanvragen worden afgewezen. Aanvrager kan in een navolgende aanvraagronde een eerder afgewezen Aanvraag opnieuw indienen. De rangorde wordt bepaald op basis van
- de hoogte van de voorlopige Bijdrage (wegingsfactor: 70%),
- de hoogte van de Productiekosten (wegingsfactor: 10%),
- het trackrecord van de Aanvrager (wegingsfactor 20%).
Het track record van de Aanvrager wordt bepaald aan de hand van het aantal, op grond van MaccsBox vast te stellen, bezoekers die een eerdere productie van de Aanvrager in de aan de Aanvraagronde voorafgaande drie kalenderjaren heeft behaald. De Aanvrager dient eindverantwoordelijk te zijn geweest voor de productie en voor het merendeel van de financiering van deze eerdere film. Deze eerdere productie kan maximaal éénmaal meewegen voor toekenning van een voorlopige Bijdrage op grond van de Uitvoeringsregeling.
Een paar rekenvoorbeelden.
- 300.000 bezoekers – 6 punten
- 500.000 bezoekers – 10 punten
- 850.000 bezoekers – 17 punten
- 1.000.000 bezoekers – 20 punten
Wat hebben filmmakers en producenten aan het BTW convenant?
Het valt op dat de bijdrage via een soort tweetrapsraket gekoppeld is aan de Incentiveregeling. Een film moet namelijk gebruik maken van de Film Production Incentive die door het Fonds wordt uitgevoerd.
Afdeling Filmzaken vraagt zich het volgende af: Waarom kunnen alleen films die een bijdrage ontvangen vanuit de Incentive een bijdrage ontvangen van het ATF? Het betekent namelijk dat het zich beperkt tot producenten die in de afgelopen 7 jaar hoofdverantwoordelijk zijn geweest bij het produceren van 1 speelfilm. Is dat doelbewust? Loop je zo niet het risico dat vernieuwing wordt gestagneerd binnen de Nederlandse filmsector? En maken jonge producenten niet juist enorm aansprekende publieksfilms?
We begrijpen vanuit het perspectief van de bioscopen en de distributeurs dat het BTW voordeel uitsluitend terecht moet komen bij makers van zgn. Publieksfilms. Maar we vragen ons af in hoeverre het Filmfonds het eens is met deze gang van zaken. Volgens de website had het Filmfonds immers met het faciliteren van het overleg als doel om tot afspraken te komen die transparantie en economische circulariteit in de keten stimuleren en daarmee het verdienvermogen van de sector als geheel bevorderen, zodat betere condities worden gecreëerd voor de arbeidsmarktpositie van professionals.
Maar is dat hier ook gebeurd?
Een gemiste kans voor makers?
Het verdienvermogen van de sector als geheel wordt in elk geval niet bevorderd, alleen het verdienvermogen van een selecte groep producenten. Deze producenten hebben als voordeel dat ze het matchingdeel dat ze van het ATF ontvangen, dit zijn behoorlijke sommen geld (zie overzicht van toegekende bijdragen), niet terug hoeven te betalen.
Het betekent dat de producenten van deze publieksfilms eerder toekomen aan het maken van ‘winst’. Hun verdienvermogen wordt dus inderdaad bevorderd, maar of hiermee het verdienvermogen van de betrokken filmmakers ook bevorderd wordt, staat niet vast.
Verdienvermogen van de makers
Om mee te kunnen delen in de opbrengsten van het succes van de Publieksfilms blijft het belangrijk dat makers goede afspraken maken in hun contracten over winstdeling. Zo niet, dan hebben ze bij een bioscoopsucces het nakijken en kunnen ze eventueel nog aankloppen bij de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht voor een aanvullende vergoeding. In dit geval staat de individuele maker er dus nog steeds alleen voor en staat hij dus ook zwak.
Terwijl partijen nog onderhandelden over de BTW-convenant heeft de huidige Minster van OCW zich met de Arbeidsmarktagenda ruimhartig achter het verbeteren van het verdienvermogen van makers gesteld. Tijdens het recente Algemeen Overleg in de Tweede Kamer bleek dit ook zeer hoog op de agenda van Kamerleden te staan (Lees hier het verslag van Kunsten ’92.) Er werd met name gesproken over de noodzaak om te komen tot collectieve afspraken tussen werkgevers en werknemers, i.c. producenten en makers. We vragen ons dus af of het makersperspectief niet op de agenda heeft gestaan bij de onderhandelingen over de nieuwe BTW-convenant. Hier diende zich toch een mooie kans aan om tot collectieve afspraken te komen, zodat ook de positie van de regisseur en de scenarioschrijver wordt verbeterd. Dit had zeker gepast bij de hier boven genoemde ambities van het fonds als het gaat om het faciliteren van overleg in de sector. Het had ook de beperkingen van de nieuwe ATF regeling kunnen compenseren en de effectiviteit ervan voor de sector als geheel vergroot. Nu dit niet is gebeurd, voelt het als een gemiste kans voor makers en eigenlijk voor de sector als geheel. ( lees ook het Geld bestemd voor verbetering positie filmmakers besteed aan BTW convenant?)
Autonomie van filmmakers
Ook de autonomie van de makers van Publieksfilms wordt niet vergroot met deze regeling. Het zijn immers de producenten en de distributeurs die bepalen welke films er gemaakt worden en van de nieuwe regeling profiteren. Er is geen enkele garantie dat de scenarioschrijver of regisseur ook zelf projecten kunnen initiëren. Dat kan alleen met goedkeuring van de selecte groep producenten en de distributeurs. Zo niet dan doet de regisseur of scenarioschrijver als opdrachtnemer zijn werk en moet hij in zijn eentje een behoorlijk honorarium zien uit te onderhandelen, liefst met afspraken over een winstaandeel in de exploitatie van zijn film.
Samenvattend
Afdeling Filmzaken is positief over het feit dat er met het BTW convenant een automatische regeling is ontstaan waarmee er meer geld beschikbaar is voor het maken van publieksfilms. Voor producenten van Publieksfilm betekent het (mits ze een film geproduceerd hebben de afgelopen 7 jaar) dat ze ook zonder inhoudelijke beoordeling van het Filmfonds substantiële financiële steun zullen kunnen krijgen.
Bovendien is het mooi dat commerciële marktpartijen een inspanning leveren en dat er een hoger bedrag gereserveerd is, hoewel we hierbij opmerken dat de BTW sinds 1992 een aantal keer verhoogd is en dat het voordeel voor bioscopen en filmhuizen in de loop der jaren dus ook flink is gestegen.
We hebben bovendien nog een paar fundamentele vragen.
- Hoeveel geld wordt er door het ATF daadwerkelijk besteed aan de Nederlandse film? Het jaarverslag en de informatie uit diverse bronnen lijken niet op elkaar aan te sluiten.
- Waarom is een bijdrage van het ATF gekoppeld aan een het ontvangen van een bijdrage via de Film Production Incentive?
- Waarom richt het nieuwe convenant zich niet langer op alle producenten (beginnende- en gevestigde producenten van documentaire- publieksfilm en arthousefilm), maar richt het zich op de groep producenten die hoofdverantwoordelijk zijn geweest bij het produceren van 1 film in de afgelopen 7 jaar? Is het niet zonde dat beginnende producenten op deze manier geen mogelijkheid om voor een behoorlijk budget publieksfilms te maken?
- Hoe past het BTW convenant in het Filmbeleid als geheel? Wordt er een koers ingezet waarbij er een splitsing komt tussen enerzijds Publieksfilm die gefinancierd worden via het ATF en Cash Rebate en de Cross Over – en artistieke film anderzijds die gefinancierd zullen worden via selectieve regelingen van het Filmfonds?
- Klopt het dat de arbeidsmarktagenda geen rol gespeeld heeft bij de onderhandelingen? Is er wel getracht om met het convenant de arbeidsmarktpositie van filmmakers te verbeteren?
- Waren de fondsdoelstellingen (het bevorderen van verdienvermogen van de sector als geheel, zodat betere condities worden gecreëerd voor de arbeidsmarktpositie van professionals ) die op de site van het Filmfonds geformuleerd staan niet haalbaar? En zo ja hoe komt dat?
Hopelijk krijgt het marktaandeel weer een boost met deze maatregelen, maar filmmakers zullen er niet meer autonomie door verwerven. Of het convenant bij zal dragen aan het ontstaan van films met meer impact, is dan zeer de vraag. En eigenlijk zijn dit wel erg belangrijke aspecten voor een succesvolle filmsector.
Genoeg stof voor discussie en in onze ogen aanleiding om vooral te blijven werken aan maatregelen die een oplossing bieden voor de huidige problemen in de sector, vooral als het om makers gaat en beginnende producenten.
wachtwoord?
>
Pingback: Artikel | Trends & Ontwikkelingen 7 juni 2018 - Mestmag.nl
Pingback: Arbeidsmarktagenda | Concreet | Afdeling Filmzaken